WOENSDAG 24 JANUAEI 1934. 55 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Tepe.) zijn op dezen grond, dat men daarvan verwacht, dat de strijd tusschen arbeid en kapitaal daardoor overbodig ge maakt zal worden en dat daardoor kapitaal en arbeid zullen leeren om gezamenlijk, als vertegenwoordigende één belang, de belangen van het algemeen te behartigen. Bovendien is het niet wenschelijk een principe-besluit te nemen over een zaak, waarvan men nog niet weet hoe de uitvoering zal zijn. Thans de opmerkingen over het nog niet hier in behandeling genomen zijn van het Ambtenarenreglement. In de Memorie van Antwoord is hierop uitvoerig geantwoord, maar blijkbaar hebben de leden, die hierover spraken, de Memorie van Ant woord niet gelezen of hebben zij geen notitie wenschen te nemen van hetgeen daar is opgemerkt. Door 4 leden is er met klem op gewezen, dat het ambtenarenreglement zoo lang op zich heeft laten wachten; spreker begrijpt dat en ook, dat in de secties daarover opmerkingen zijn gemaakt; dat neemt spreker ook niemand kwalijk; hij gaat trouwens bij de beoordeeling van dergelijke vraagstukken in den regel uit van dit axioma, dat het zeer wel begrijpelijk en verklaar baar is, dat men omtrent verschillende daden van beleid van het College in twijfel verkeert en zich afvraagt, hoe het komt en hoe het mogelijk is, dat deze of gene maatregel nog niet tot stand gekomen is. Maar dan zou spreker, zich stellende op het standpunt van hem, die die critiek oefent, beginnen met deze vraag: welke mogelijkheden kunnen er zijn, dat een bepaalde zaak lang op zich laat wachten? Er zijn verschillende mogelijkheden, allereerst die gelegen in den aard van de zaak zelf; verder door uiterlijke omstandig heden van welken aard ook kan een zaak vertraagd worden ook kan een zaak vertraagd worden door laksheid, onwil of sabotage van hem, die met de uitvoering van een bepaalden maatregel is belast. Vóórdat men echter een van de laatste factoren als oorzaak van vertraging aanneemt, vrage men zich af, of er ook andere oorzaken kunnen zijn voor een dergelijke vertraging; pas wanneer men zekerheid heeft,dat dit niet het geval is, heeft men het recht tot het verwijt, dat iemand tekort is geschoten in de uitoefening van zijn plicht. Zoo gaat het echter niet altijd bij de beoordeeling van de daden van het College en ook hier is het niet zoo gegaan. Wanneer men spreker niet had verweten, dat hij geen voldoende activiteit heeft ontwikkeld en de zaak op de lange baan heeft geschoven, had hij thans kunnen volstaan met de erkenning, dat de zaak lang geduurd heeft en de verklaring, dat het inderdaad niet vlugger had kunnen ge schieden ten gevolge van verschillende omstandigheden. Spreker had dit kunnen doen, wanneer uit de geoefende critiek gebleken was, dat zij, die deze eritiek uitspraken, voldoende vertrouwen hadden in het beleid van het College. Het laatste is niet het geval. De heer de Eeede veroorloofde zich de uitdrukking, dat het College, in casu spreker, meer moest „doorhakken". Weet de heer de Eeede dan niet, dat in Leiden een demo cratische regeeringsvorm bestaat, waarbij van „doorhakken" eenvoudig geen sprake kan zijn? Wanneer de Eaad was afgeschaft, wanneer geen georga niseerd overleg bestond, wanneer spreker niet tal van com missies van advies en bijstand had, zou hij kans zien in drie weken „door te hakken" datgene, waarvoor hij nu drie jaar noodig heeft. Nu men spreker heeft beschuldigd van een zekere laks heid, acht hij zich verplicht aan te toonen, dat het ontwerp- ambtenarenreglement niet eerder in den Eaad kon zijn. Hij zal daarbij niet spreken over hetgeen vóór de behandeling- van de begrooting voor 1933 is geschied, omdat hij daarover bij die behandeling heeft gesproken. De 175 en niet 250, zooals de heer de Eeede zei amendementen zijn in het begin van Februari 1933 binnen gekomen en moesten door den Secretaris van de Commissie gerangschikt worden, terwijl door hem mede een nota be treffende die amendementen moest worden opgemaakt. Dat dit niet zoo'n heel gering werk is geweest, kan blijken uit den roman, dien spreker voor zich heeft. Alvorens zijn eenigszins taai historisch overzicht te ver volgen, wenscht spreker er de aandacht op te vestigen, dat, wanneer dergelijke verwijten gericht worden tot een Wet houder, zij indirect gericht zijn tot de ambtenaren, omdat een Wethouder niet werken kan zonder zijn ambtenaren en in menig opzicht afhankelijk is van de werkwijze der amb tenaren. Spreker denkt er niet aan, een stukje van de ver antwoordelijkheid in deze te schuiven op de ambtenaren, want hij wil graag erkennen, dat de ambtenaren ter secretarie zonder uitzondering ijverige werkers zijn, die hun plicht naar behooren vervullen. Wel wenscht spreker op een ander feit de aandacht te vestigen. Op een onlangs hier gehouden vergadering van den roomsch-katholieken Statenkieskring is ter sprake gebracht de cumulatie van het wethouderschap Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Tepe.) van den Haag met het Kamerlidmaatschap; toen is door een Kamerlid, om te betoogen, dat die beide functies wel te vereenigen waren, de volgende opmerking gemaakt: een Wethouder in een groote stad heeft het eigenlijk veel ge makkelijker dan die in een kleinere. Al spreekt dat nu ook niet in de salarieering in beide gevallen, spreker beaamt die opmerking volkomen: in een groote stad is de secretarie over het algemeen veel beter geoutilleerd en bezet dan in een kleinere. Spreker zegt niet, dat hij dus te weinig personeel heeft, zooals de heer Schüller nu opmerkt. Maar die geringere bezetting is zeer verklaarbaar. Evenals een groote school goedkooper te exploiteeren is dan een kleine en de onkosten per leerling kleiner zullen zijn, dan in een kleine, zoo is ook in een kleine gemeente de „exploitatie" per ingezetene uiter aard duurder dan in een groote; op dien grond kan een kleine gemeente zich niet een even talrijk personeel veroor loven als een groote. In de groote gemeenten heeft men afzonderlijke afdeelingen voor Personeelszaken, met een eigen chef en de noodige ambtenaren; toch zijn de quaesties, die zich voordoen in de grootere en kleinere gemeenten volmaakt dezelfde; het maakt geen enkel verschil of men een ambte narenreglement in Amsterdam, den Haag of Leiden te be handelen heeft; de quaesties zijn volmaakt dezelfde; dit hangt niet af van het aantal inwoners der gemeente. Nu kan men niet verwachten, dat in een gemeente, waar de personeelszaken niet door een eigen afdeeling behandeld worden, maar door personeel, dat ook met vele andere bezigheden belast is, alle quaesties a la minute kunnen worden afgewerkt enjiit- gewerkt; dat is een onredelijke eisch. Vandaar, dat wanneer 175 amendementen op een dergelijke verordening worden ingediend, niet over 1 of 2 weken direct het rapport van den Secretaris van die Oommissie, die met zooveel andere werkzaamheden belast is, gereed kan liggen. Op 22 Mei 1933 was de bewerking van deze amendementen door den Secretaris gereed om in het College behandeld te worden; naar aanleiding van deze bespreking in het College moest het geheele reglement weer worden omgewerkt, omdat eenige van de ingediende amendementen waren overgenomen. Dit gewijzigde reglement moest worden gezonden naar het georganiseerd overleg. Intusschen was het noodig geworden om aan het reglement, zooals het toen was vastgesteld, dat op zich zelf al een heel boekdeel behelsde, een nota van wijziging toe te voegen, onder meer in verband met een wijziging van het Eijks-ambtenarenreglement, waaraan het College zich bij de samenstelling -van dit ambtenarenreglement wenschte te spiegelen, en ook in verband met het opnemen van het personeel van de gestichten in en het schrappen van het bewaarschoolpersoneel uit de verordening. Op 16 Juni is de regeling gezonden aan de Commissie voor het Georganiseerd Overleg, op 29 Juni heeft het College de nota van wijzigingen behandeld en begin Juli zijn de wijzi gingen aan de Commissie voor het Georganiseerd Overleg toe gezonden. De Commissie voor net Georganiseerd Overleg kon niet bijeenkomen vóór haar de wijzigingen in het ambtenaren reglement, die ten gevolge van de nota van wijzigingen daarin moesten worden aangebracht, waren toegezonden. De Commissie voor het Georganiseerd Overleg heeft vergaderd 7 Juli, des middags, 10, 11 en 12 Juli, des morgens en des middags, en 14 Juli, des middags. Ten einde het werklieden en ambtenarenreglement ineens gereed te krijgen, heeft de Commissie die week 27 uren vergaderd. Hierna moest de Secretaris der Commissie nagaan, welke amendementen waren aangenomen, welke amendementen waren ingetrokken en welke amendementen waren overgenomen en hij moest dit in de notulen met de argumenten van de Commissie verwerken. Daarmede is een schat van tijd gemoeid en ieder zal begrijpen, dat hierbij niets te forceeren of door te hakken is. Men kan niets anders doen dan wachten tot de Secretaris, die nog heel veel ander werk dan dat van het Secretariaat der Commissie voor het Georganiseerd Overleg heeft te doen, in de gelegenheid is geweest de gegevens a tête reposée te be kijken en te verwerken. Op het oogenblik is de zaak rijp voor behandeling in het College van Burgemeester en Wethouders onmiddellijk na afhandeling van deze begrooting. Het is best mogelijk, dat spreker met dit overzicht nog niet iedereen overtuigd heeft, maar wie nu nog niet over tuigd is, wil zich niet laten overtuigen of spreekt in onkunde, want zat zoo'n lid op sprekers plaats, dan zou het zeer zeker tot de erkenning komen, dat de behandeling van een amb tenarenreglement als dit in de omstandigheden, die zich hebben voorgedaan, niet eerder tot een einde kon komen. Volgens den heer Schüller had het College zulk prullig werk geleverd, dat de Commissie voor het Georganiseerd Over leg verplicht was 175 amendementen in te dienen en daardoor de zaak zoo lang geduurd heeft. Op die manier zou men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 15