50
WOENSDAG 24
JANUAEI 1934.
Gcmeentcbegrooting Algemeene beschouwingen.
(Donders e.a.)
Het rapport beveelt aan, aansluiting bij een op te richten
water-maatschappij voor het westen des lands. Spreker weet
niet, of dit de oplossing is voor de Leidsche Duinwater Maat
schappij, maar wel weet hij, dat binnen tien jaren water
van elders zal moeten worden betrokken, hetgeen veel geld
zal kosten.
Nu meent spreker, dat, waar men al deze zaken weet
De heer Goslinga interrumpeert, dat alleen de heer Donders
ze weet, de anderen niet. Spreker heeft het rapport niet kunnen
bestudeeren en de overige leden van den Raad evenmin.
De heer Donders wijst er op, dat een maand geleden een
voorloopig rapport is verschenen. Maandag j.l. te 12 uur heeft
hij het rapport gekregen en hij heeft zich de moeite getroost
het door te werken. Hij heeft spoed gemaakt met de door
zending naar den Wethouder, opdat deze het ook zou kunnen
doorwerken. Bovendien heeft hij tevoren aan den Wethouder
precies medegedeeld wat hij zou zeggen, zoodat deze kan
controleeren, of er één woord onwaar is van hetgeen hij in
het midden heeft gebracht.
De heer Goslinga zegt, dat hij sedert gisterenmiddag geen
gelegenheid heeft gehad het rapport te lezen. Als Wethouder
moet hij in de Raadsvergadering zitten luisteren.
De heer Donders herhaalt, dat de situatie is, zooals hij die
heeft medegedeeld. Hij acht het dan ook, op grond van de
gegevens van het rapport, onverantwoord om, wanneer het
mogelijk zal zijn over 1934 een reserve van 85.000.te
maken, wat spreker niet weet, dit niet te doen. Dit is ook
de meening van de meerderheid van Commissarissen der
Leidsche Duinwater Maatschappij. Spreker doet dan ook een
voorstel in dien geest.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Donders (No. 38), luidende:
,,Ondergeteekende stelt voor de post „Ontvangsten ter
zake van de Duinwaterleiding" (volgnummer 31 der ont
vangsten) vast te stellen in plaats van op 280.000.op
f 200.000.—".
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der
halve een onderwerp van beraadslaging uit.
Zal worden behandeld bij de algemeene beschouwingen.
De heer van Rosmalen zegt, dat als de gemeente geld had
als water de sluizen der welsprekendheid, die de laatste dagen
hier zoo geopend zijn geweest, gesloten zouden zijn gebleven;
dan had men, in plaats van te moeten bezuinigen, aan alle
behoeften kunnen voldoen.
Nu wordt ook voorgesteld te bezuinigen door schrapping
van de gratificaties voor gemeente-ambtenaren bij jubilea;
hierdoor wordt slechts een kleinigheid bezuinigd, terwijl men
daarbij op groote bezwaren en tegenstellingen stuit. Zoo'n
jubileum loopt wel wat droog af, wanneer zoo iemand alleen
maar met een goed woord en niet met de gebruikelijke
enveloppe met inhoud wordt gelukgewenscht. Dit behoeft
niet alleen een belooning te zijn, maar kan ook een aansporing-
zijn om als ambtenaar of werkman op den ingeslagen weg
door te gaan.
Spreker heeft een gerucht gehoord, dat eenige suppoosten
van de Lakenhal zullen ontslagen worden of ontslagen zijn
en dat daarvoor in de plaats vrouwelijke krachten zullen
worden aangesteld. Bevat dit waarheid? Spreker zou er niet
voor zijn, omdat z. i. in dezen tijd zooveel mogelijk de mannen
aan het werk gebracht moeten worden om zoodoende te
voorzien in het onderhoud van hen zelf en van hun gezin.
De Voorzitter wil beginnen met het bespreken van de
annexatie, ten aanzien waarvan de heer van Eek een voorstel
heeft ingediend, om gebruik te maken van artikel 157 van
de Gemeentewet, waardoor men tot de Kroon het verzoek
zal kunnen richten de annexatie te helpen bevorderen. De
Raad heeft zich daarover nog nooit uitgesproken, maar in
het algemeen is men hier nog al vóór het aanvragen van de
annexatie van Oegstgeest. Het College heeft er allerminst
bezwaar tegen, dat met deze zaak wat meer spoed wordt
gemaakt, maar de methode, door den heer van Eek aan
gegeven, deugt naar sprekers meening niet; juist op grond
van de door den heer van Eek gemaakte opmerking, dat de
tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken niet in
den reuk staat van een groot voorstander van annexatie te
zijn en men dus, zich tot hem wendend, weieens bij den
duivel te biecht zou kunnen komen. Men kan hopen, dat te
Gcmeentcbcgrooting Algemeene beschouwingen
(Voorzitter.)
zijner tijd aan het Departement van Binnenlandsche Zaken
weer eens een Minister zal zetelen, die van een ander inzicht
is, en het verdient aanbeveling den zeer geruimen tijd, die
pleegt te liggen tusschen het aanvragen van de annexatie
en het oogenblik, waarop de Minister van Binnenlandsche
Zaken daarover te beslissen krijgt en eventueel een wets
ontwerp moet samenstellen, te gebruiken om al de voor
bereidende werkzaamheden gereed te maken. Wellicht zal
er, als men er mede gereed is, aan het Departement een
Minister zitten, bij wien men een gewillig oor vindt.
Het is daarom goed deze zaak warm te houden en spreker
is bereid in het College de vraag te bespreken, of niet het
oogenblik gekomen is om bij Gedeputeerde Staten op spoed
aan te dringen. Het wachten was op een bezoek van dit
College, dat heeft toegezegd den toestand te Leiden persoonlijk
nog eens in oogenschouw te komen nemen, maar aan dat voor
nemen, hetwelk reeds geruimen tijd bestaat, nog geen gevolg-
heeft gegeven, op gronden, die spreker alleszins kan billijken.
Gedeputeerde Staten wilden namelijk den toestand bekijken
aan de hand van de te maken uitbreidingsplannen; zoowel
te Leiden als te Oegstgeest was men daarmede bezig. In-
tusschen zijn de beide uitbreidingsplannen vastgesteld, zoodat
er thans voor Gedeputeerde Staten alle aanleiding zou zijn
aan hun voornemen gevolg te geven. Spreker wil met het
College overleggen, of het oogenblik gekomen is een beroep
op Gedeputeerde Staten te doen. Men moet echter niet
vergeten, dat het Engelsche spreekwoord terecht zegt: you
can bring the horse to the water, but you cannot make him
drink. Spreker weet niet, of het College bereid bevonden
zal worden met zijn zienswijze mede te gaan, maar hij is
bereid Gedeputeerde Staten opnieuw voor de zaak te interes
seeren. Hij moet echter ontraden om de methode, door den
heer van Eek aanbevolen, toe te passen.
Spreker is den heer Wilmer dankbaar, dat hij iets gezegd
heeft over de bekorting van het raads ver slag; spreker be
schouwt den heer Wilmer op dit punt als zeer deskundig en
tot sprekers genoegen heeft hij verklaard dat z. i. beperking-
mogelijk is. Het is een moeilijke zaak. Spreker heeft het
ook al eens met de lieeren stenografen besproken; die hebben
altijd hun best gedaan om het zoo kort en zoo goed mogelijk
weer te geven en niet uitgebreider dan zij werkelijk noodig
achtten, maar spreker heeft hun gevraagd of zij de mogelijk
heid zagen van nog verder gaande bekorting. Met hen kan
daarover nog verder onderhandeld worden en het is de be
doeling van het College om, wanneer de Raad zich daarmede
vereenigt, een poging te doen bij de stenografen om de ver
slagen zoo in te richten, dat daarop verder kan worden
bezuinigd. De moeilijkheid is echter, dat men daarbij voor
het grootste deel, wel voor 99 afhankelijk is van de
medewerking van de Raadsleden. Wanneer dezen willen
medehelpen, op dit punt te bezuinigen, moeten zij in de
eerste plaats hun gedachten korter formuleeren, maar ook
zooveel mogelijk nalaten lange citaten uit boekwerken of
couranten te geven; desnoods kan men die citaten hier
voorlezen, maar men zal er in elk geval genoegen mee kunnen
nemen, dat ze in het verslag niet geheel worden afgedrukt,
maar dat er naar verwezen wordt.
De Raadsleden kunnen op nog een ander punt daartoe
medewerken; spreker vertrouwt evenzeer, dat wanneer de
Raadsleden de uitgewerkte stenogrammen ter correctie
krijgen, zij niet daaraan nog weer gaan toevoegen wat er
huns inziens ten onrechte uitgelaten is. Een enkelen keer
kan het voorkomen, dat men zegt: „juist die zinsnede was
bepaaldelijk essentieel en ik sta er op, dat die er in komt"
daartoe heeft men het recht, maar men moet van dat recht
zoo weinig mogelijk gebruik maken; maakt men daarvan
gebruik, dan zou spreker zeggen: „kijk het zelf nog eens na
en schrap wat geschrapt kan worden." Spreker doet bij voor
baat met vertrouwen een beroep op de Raadsleden om deze
beperking zich zelf óp te leggen, al kost het eenige moeite.
De mogelijkheid van een bezuinigingsinspectie is door het
College onderzocht, maar dit is een buitengewoon moeilijke
zaak, omdat men hier te maken heeft niet met bezuinigingen,
die men zelf wel kan aanbrengen, maar met bezuinigingen,
die men niet zelf kan aanbrengen,waarom een deskundig inzicht
in de wijze, waarop de gemeente en voornamelijk de bedrijven
bestuurd worden, noodzakelijk is; het College en ook
de commissies zijn niet altijd deskundig om dit zelf goed te
kunnen beoordeelen; daarvoor heeft men eenige hulp van
buiten af noodig. Nu is spreker zoover met deze zaak, dat
hij hoopt binnen niet al te langen tijd een voorstel aan het
College te kunnen doen, waardoor naar sprekers aanvankelijke
meening practische uitvoering kan worden gegeven aan dezen
maatregel ter voorkoming van het onnoodig uitgeven van geld.
Inzake de wijze van behandeling der begrooting heeft de
heer Beekenkamp het reeds dikwijls te berde gebrachte denk-