32
DINSDAG 23 JANUARI 1934.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Groeneveld e.a.)
kamp kan dus zelfs niet naar een zendingsfilm. Dan zou hij
naar een bijbellezing moeten gaan, maar ook daar is de ge
desinfecteerde ziel van hem nog in gevaar, want hij zou het
slecht kunnen treffenhij zou het n.l. kunnen treffen, dat daar
werd gelezen II Samuel XIII (1014):
„Toen zeide Amnon tot Tamar: Breng de spijs in de kamer,
dat ik van Uwe hand ete. Zoo nam Tamar de koekjes, die zij
gemaakt had, en bracht ze haren broeder Amnon in de kamer.
Als zij ze nu tot hem nabij bracht, dat hij ate, zoo greep hij
haar, en zeide tot haar; Kom hg bij mij, mijne zuster. Maar
zij zeide tot hem: Niet, mijn broeder, verkracht mij niet;
Doch hij wilde naar hare stem niet hooren; maar sterker
zijnde dan zij, zoo verkrachtte hij haar en lag bij haar."
Zoo staat het in den Bijbel van den heer Beekenkamp.
Er staan in den Bijbel nog meer van dergelijke verhalen.
Spreker geeft toe, er staan ook nog andere verhalen in, die
zeker van groote schoonheid en wijsheid getuigen. De Bijbel
ligt in duizenden gezinnen voor de kinderen voor het grijpen.
Zelfs worden de kinderen aangespoord, in den Bijbel te
lezen, waarbij men natuurlijk niet kan verhinderen, dat zij
verhalen als dit lezen. Spreker vraagt speciaal de rechterzijde,
of men dit verhaal geschikt vindt om door kinderen te worden
gelezen. Spreker meent van niet. Toch hoort men nooit van
censuur op deze zaken.
Spreker gevoelt niet veel voor censuur en gelooft, dat men
in dit opzicht zeer sterk overdrijft. Er zijn wel bezwaren, die
spreker ook erkent, maar in de praktijk komt alles wel te
recht. De menschen worden niet bedorven door films, boeken,
tooneelvoorstellingen en andere zaken, die men niet altijd
geheel voor zijn rekening kan nemen.
Wanneer men den heer Beekenkamp zijn gang laat gaan,
weet men wel, waar men begint, maar niet, waar men eindigt.
Zou de heer Beekenkamp b.v. ook het wereld beroemde
beeld de Yenus van Milo, willen stukslaan? Heeft de Raad
van hem nog voorstellen te wachten tot het aan brandhout
hakken van een groot gedeelte der schilderijen uit de Lakenhal?
Met censuur moet men voorzichtig zijn, omdat daaronder
ook weieens dingen zouden kunnen vallen, die men zelf
goedkeurt.
Spreker zal kalm afwachten, wat de heer Beekenkamp
hierop heeft te zeggen, voor wien het echter het eenvoudigste
zou zijn, niets te zeggen.
De heer Beekenkamp heeft ook betoogd, dat de nationale
gevoelens op de openbare scholen moeten worden aangekweekt,
maar heeft het niet nader toegelicht.
De heer Scliiiller doet opmerken, dat de Wethouder van
Onderwijs niet aanwezig is en dat het niet van verantwoorde
lijkheidsbesef van den Wethouder getuigt, wanneer deze niet
aanwezig is bij de behandeling van een zaak, die ook in de
af deelingen besproken is.
De heer Groeneveld heeft er toch wel bezwaar tegen, zijn
rede voort te zetten, indien de betrokken Wethouder niet
aanwezig is en vindt het van dezen Wethouder buitengewoon
onbeleefd, den Raad te verlaten.
De Voorzitter zegt, dat de heer Groeneveld daartoe wel zeer
ernstig aanleiding heeft gegeven.
De heer Groeneveld onkent dit. Hoe kan spreker den Wet
houder met een citaat uit den Bijbel de deur uitjagen?
De Voorzitter zegt, dat de heer Groeneveld dit heeft
gedaan door de bespottelijke wijze, waarop deze het citaat
heeft aangehaald.
De wijze van debatteeren van den heer Groeneveld was dan
ook beneden alle kritiek.
De heer Groeneveld begrijpt, dat op die manier geen samen
werking kan ontstaan tusschen het College en den Raad,
althans een deel daarvan. Spreker accepteert die consequentie.
De Wethouder moet het voor zich zelf weten, maar spreker
vindt zijn houding onbeschaafd.
De heer Beekenkamp dient aan te geven, wat hij onder
„nationale gevoelens" verstaat. Moeten zij overal worden
aangekweekt, ook in Indonesië? Het dient om het gezag hoog
te houden, dat niet mag worden ondermijnd. Meent de heer
Beekenkamp, dat Willem de Zwijger het wettig gezag nooit
heeft ondermijnd? Zou de heer Beekenkamp er bezwaar
tegen hebben, wanneer thans het wettig gezag in de Sovjet-
Unie werd ondermijnd? Deze vragen behooren thuis bij de
„nationale gevoelens," waaromtrent bij de rechterzijde de
grootst mogelijke verdeeldheid bestaat.
In de schoolboekjes, welke men op de Katholieke scholen
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Groeneveld e.a.)
gebruikt, kan men b.v. het volgende, minder vriendelijke
voor Willem den Zwijger lezen:
„Zoo stierf Willem van Oranje in den ouderdom van 51
jaren. Wel een ongelukkige dood, want schrikkelijk is het
te vallen in de handen der goddelijke gerechtigheid na zulk
een leven." (Uit: Schets der Vaderlandsche Geschiedenis),
en:
„Prins Willem was bovenmatig trotsch en heerschzuchtig."
„Zijn eigen voordeel stelde hij immer vóór de belangen van
zijn vorst of van het land. In de kunst van veinzen en uit
denken van looze streken, kon hij elk zijner tijdgenooten
tot meester dienen." (Uit: Korte geschiedenis des Vaderlands.)
Toch zingt men op de Katholieke scholen het Wilhelmus,
maar telkens wanneer dit gebeurt, draait Balthasar Gerards
zich om in zijn graf.
De heer Schiiller zegt, dat de heeren van rechts zooeven
demonstratief de Raadzaal uitgeloopen zijn, toen de heer
Groeneveld een waar stuk uit den Bijbel voorlas, maar toen
de leider der anti-revolutionnaire Raadsfractie bij de be
handeling van het stadhuisvraagstuk leugenachtige notulen
van een afdeelingsvergadering van de S.D.A.P. voorlas, is
de sociaal-democratische Raadsfractie niet weggeloopen, maar
heeft zij zich met een korte uiteenzetting van haar leider
tegen deze zeer lage manier van den heer van Es verweerd.
Dat is het verschil in optreden en werken tusschen de anti-
revolutionnaire en de sociaal-democratische Raadsfractie.
Wanneer hier een waar stuk wordt voorgelezen, loopen de
heeren demonstratief de zaal uit, maar wanneer leugen
achtige berichten worden voorgelezen, zitten zij te gnuiven.
In de eerste plaats een korte opmerking over de rechtsche
oppositie, door de heeren Wilbrink en Beekenkamp, in de
sectie-vergadering. Spreker heeft zich in de sectie afgevraagd
zijn dat een anti-revolutionnair en een christelijk-historiscli
Raadslid, of zijn dat anarchisten! Zoozeer waren deze heeren
in de secties in de oppositie, hetgeen ook tot uiting is ge
komen in het Yoorloopig Verslag, dat spreker dacht: daar
zit heel wat op bij de begrooting. De heer Beekenkamp heeft
van zijn eigen Wethouder niet minder dan dit gezegd in de
sectie: de Wethouder van Financiën is hoog op het paard
gaan zitten en heeft zich op de borst geslagen en uitgeroepen
ik, Wethouder van Financiën, heb gezorgd, dat de begrooting
sluitend is. Volgens den heer Beekenkamp is deze begrooting
echter in wezen niet sluitend, als men voor 1934 bedragen
gebruikt, die mogelijk in 1933 over zullen zijn, terwijl de
Wethouder rfog niet eens weet, of hij over 1933 deze gelden
zal overhouden of niet. De heer Wilbrink voegt spreker toe,
dat hij dat gezegd heeft, en niet de heer Beekenkamp; de
heer Beekenkamp heeft dat gezegd en ook de heer Wilbrink.
In het „rose blad" van de vorige week stond vermeld, dat
het bij de behandeling der begrooting zou buigen of barsten.
Nu heeft de heer Beekenkamp gezegd, niet op de opmerkingen
van de sociaal-democraten te zullen ingaan, omdat de Wet
houder van Financiën wel met hen zou afrekenen. Wat is
dat nu voor een houding van den heer Beekenkamp, nadat
hij in de sectie zijn eigen Wethouder op die wijze te lijf is
gegaan? Niet het College heeft gebogen, maar de heeren
hebben gebogen voor het Collegezij waren hier in den Raad
als lammetjes. Volgens den heer van Es bij het stadhuis
vraagstuk hield spreker altijd maar spiegelgevechten met
den heer Splinter, maar dit waren in de secties inderdaad
spiegelgevechten van de rechtsche fractie.
Inzake de betaling van 4/5 van het loon aan los personeel
zegt het College in de Memorie van Antwoord, dat het in
zijn voornemen ligt praeadvies op het voorstel van den heer
Kuipers en spreker inzake het aan in lossen dienst of op
arbeidsovereenkomst werkzaam personeel uit te betalen
minimum-loon, uit te brengen tegelijk met het voorstel tot
vaststelling van de regeling bedoeld in art. 134 der Ambte
narenwet 1929, die na de vaststelling van het nieuwe Ambte
naren-Reglement ter hand genomen zal worden. Uiterlijk op
1 September 1931 had volgens de Ambtenarenwet het Ambte
naren-Reglement klaar en ingevoerd moeten zijn hier ter
stedeop 1 September 1932 had het reglement voor het losse
of op arbeidsovereenkomst te werk gesteld personeel klaar
en ingevoerd moeten zijn. Nu is het eind Januari 1934 en
nog is er geen sprake van, dat aan deze wettelijke verplich
ting is voldaan. Dit beteekent dus, dat de betrokken Wet
houder nu al 4 jaar en 5 maanden gelegenheid heeft gehad,
aan de hem opgelegde wettelijke verplichting te voldoen,
maar tot heden daarin nalatig is gebleven. Het College
antwoordt in de Memorie van Antwoord op een klacht om
trent het nog steeds uitblijven van de invoering van het
nieuwe Ambtenarenreglement, dat deze klacht getuigt van
een grondig gebrek aan kennis van de behandeling van
zaken. Dit antwoord zou spreker aldus willen redigeeren,