DINSDAG 23 JANUARI 1934.
31
Gcmcentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Groeneveld
van het College; dit had daarmede al 3 jaar gewerkt. Wie
werkt nu 3 jaar met dergelijke gebrekkige stukken? Het wil
er bij spreker niet in, dat op die 7 jaren lange voorbereiding
niet enkele maanden te reserveeren zouden zijn geweest voor
den Raad, zoodat deze daarover behoorlijk kon beraadslagen
en beslissen. Op 6 November 1933 kwam het plan eindelijk
in den Raad; op 8 November was de wettelijke termijn ver
streken, zoodat de Raad niet anders kon doen dan het plan
slikken, zooals het daar lag; amendementen konden niet
meer worden ingediend, omdat de uitvoering daarvan on
mogelijk was. Daaruit büjkt ook wel, dat het College niet het
minste respect heeft voor den Raad; anders zou het zeker de
mogelijkheid gezien hebben om van die 7 jaar lange voorbe
reiding enkele maanden te reserveeren voor den Raad.
Verder is critiek uitgeoefend op het niet uitvoeren van
bij het uitbreidingsplan ingedeelde voorstellen; er waren door
raadsleden 4 voorstellen ingediend en er waren bovendien
4 adressen ingekomen, die in min of meer verwijderd verband
stonden met het uitbreidingsplan. Die voorstellen konden
zeer goed worden uitgevoerd los van en vóór de totstand
koming van het uitbreidingsplan; dat was ook ongetwijfeld
de bedoeling van de voorstellers, maar het College stelde
toen voor die zaken vast te koppelen aan het uitbreidingsplan;
daarbij zou dan ook het praeadvies op die voorstellen aan
de orde komen. De voorstellers gingen daarmede accoord,
vooral omdat de Voorzitter toen zeide, dat het uitbreidings
plan op een oor na gevild was. Dit was in 1928; het heeft
toen echter nog 5 jaar geduurd voordat het uitbreidingsplan
in den Raad kwam. Het was wel een zeer lang ezelsoor, voor
het villen waarvan men 5 jaar noodig had. In elk geval heeft
de Voorzitter zich toen kolossaal vergist. Toen het uitbreidings
plan kwam, waren de toegezegde praeadviezen daar echter
niet bij en waren die Raadsbesluiten niet uitgevoerd. Het
College verontschuldigt zich nu door te zeggen, dat de Raad
dit wel had kunnen weten, maar een en ander vergeten heeft;
spreker ontkent, dat de Raad in dit geval iets heeft vergeten,
maar al was dat zoo, het College vergeet ook wel eens wat.
Zoo had het College vergeten dat het in de vergadering van
30 Juni 1930 verstrekking aan de Raadsleden van een kaart
van het uitbreidingsplan heeft toegezegd. Spreker leest nu
in de Memorie van Antwoord:
,,Dat die toezending in de besloten bijeenkomst van 30
Juni 1930 zoo positief was toegezegd, als inderdaad het geval
blijkt te zijn, stond ons bij het vaststellen van ons praeadvies
in October j.l. niet meer zoo helder voor den geest."
Dit is dan een meer opgepoetste verbuiging v*an het woord
„vergeten," maar in de practijk komt het toch hierop neer,
dat het College had vergeten, dat die kaarten positief waren
toegezegd.
In het algemeen blijkt uit de lange memorie wel, dat het
College kort van memorie is geweest ten aanzien van deze
geheele zaak, maar spreker vraagt zich af, hoe het mogelijk
is, dat het College zoo iets kan vergeten. Het ligt voor de hand,
dat het College bij het samenstellen van het praeadvies over
het uitbreidingsplan gebruik maakt van alle adviezen en
stukken, die daaromtrent bestaan en waartoe stellig behoort
het gedrukte verslag van 30 Juni 1930, waarin het nadrukke
lijk vermeld staat, zoodat het spreker onverklaarbaar toe
schijnt, dat het College het vergeten heeft. Het is alleen ver
klaarbaar, als het College juist het advies van deze instantie
niet heeft gebruikt, omdat het „maar" de Raad is.
Burgemeester en Wethouders zeggen nu, dat de Raad
heeft vergeten, dat het College 30 Juni 1930 heeft mede
gedeeld, dat de binnenstad niet bij het uitbreidingsplan
behoorde, zulks op advies van de Commissie van Fabricage.
Deze voorstelling van zaken acht spreker valsch.
Inderdaad had de Commissie van Fabricage hierover gead
viseerd, maar het sloeg meer speciaal op het doortrekken
van de Hooigracht. Het was van de Commissie zeer verstandig,
de aandacht te vestigen op de zeer kostbare onteigenings
consequenties, die het vastleggen van deze doortrekking in
het uitbreidingsplan voor de gemeente zou hebben Het advies
sloeg zeker niet op de vier om praeadvies gezonden voorstellen,
waarover het in dezen gaat en waarbij de doortrekking van de
Hooigracht zelfs niet is betrokken, doch wel b.v. het dempen
van het Levendaal. Het spreekt vanzelf, dat het Raadslid,
dat voorstelde het Levendaal te dempen, ook de financieele
consequenties daarvan wilde aanvaarden.
Het College doet het nu voorkomen, alsof het uitbrengen
van een praeadvies gelijk zou staan met het uitbrengen van
een gunstig praeadvies. Spreker weet uit ervaring, dat het
praeadvies van het College over een voorstel van een lid van
den Raad gewoonlijk afwijzend is.
Wanneer Burgemeester en Wethouders de financieele con
sequenties niet voor hun rekening wilden nemen, hadden zij
een afwijzend praeadvies over de vier voorstellen moeten
Gemeentebcgrooting Algemeene beschouwingen.
(Groeneveld.)
geven, maar ook dat hebben zij nagelaten. De verregaande
handigheid van het College is, in het geheel geen praeadvies
uit te brengen, waardoor het aannemen van een voorstel
voorloopig wordt verhinderd. Spreker kan deze methode niet
bewonderen. Wanneer de Raad een zaak in handen stelt van
Burgemeester en Wethouders om praeadvies, heeft het Col
lege het praeadvies ook uit te brengen.
Het College kan tegenover sprekers betoog een betoog
houden, waaruit zou moeten blijken, dat men elkander niet
heeft begrepen. De stompzinnigheid is dan natuurlijk bij den
Raad. Spreker wil er dan ook niet verder op ingaan, doch nu
een argument aanvoeren, waaruit onomstootelijk blijkt, dat
het College valsche kaarten heeft ingeschoven, die het in het
spel niet kon gebruiken.
De Raad heeft n.l. niet alleen besloten, voorstellen omtrent
verbeteringen in de binnenstad in handen van Burgemeester
en Wethouders om praeadvies te stellen, maar heeft ook,
nog wel op voorstel van het College zelf, in zijn besluiten
het tijdstip bepaald, waarop het praeadvies zou worden uit
gebracht. De Raad heeft zijn besluiten nooit ingetrokken.
Een voorstel tot wijziging van de besluiten in dien zin, dat de
termijn, waarin het praeadvies moest worden uitgebracht,
werd veranderd, is nooit bij den Raad ingediend. Nu zegt het
College wel, dat de Burgemeester in de besloten Raadszitting
van 30 Juni 1930 heeft medegedeeld, dat de binnenstad niet
tot het uitbreidingsplan behoorde, maar sedert wanneer ver
dwijnen Raadsbesluiten door een mededeeling van den Voor
zitter? Spreker geeft het College in overweging, zich een
reglement van orde aan te schaffen. Daarin zal het precies
kunnen lezen, op welke wijze Raadsbesluiten kunnen verdwij
nen. De oproepingsbrief, bedoeld in art. 20, lid 2, van het
reglement van orde, is nooit verschenen, en dus zijn de Raads
besluiten nooit ingetrokken of gewijzigd. Met de mededeeling
van den Voorzitter te dezer zake heeft de Raad niets te maken.
Het staat absoluut vast, dat het College maling aan de
Raadsbesluiten heeft gehad en deze in strijd met de wet en
de verordening naast zich neer heeft gelegd.
De heer Wilmer heeft gezegd, prijs te stellen op een samen
werking, welke behoort te bestaan tusschen het College en
den Raad. tVanneer die samenwerking echter aldus tot stand
moet komen, zal het wel heel lang duren. Spreker wijst op de
consequenties, wanneer in het vervolg het aldus geïnterpre
teerd wordt, dat Raadsbesluiten eenvoudig verdwijnen door
een mededeeling van den Voorzitter. In welke positie verkee-
ren die Raadsbesluiten op het oogenblik? Die zijn nooit inge
trokken en ook nooit behandelder is een bepaald tijdstip
bij genoemd, dat allang verstreken is. Hoe is er verandering
in dat tijdstip gekomen? Zoo maar van zelf?
De heer Beekenkamp is opgetreden als zedelijkheidsapostel.
Wanneer men zich aan den heer Beekenkamp wil storen,
krijgt men op alles scherpe censuur, op radio, tooneel, boeken
films. Spreker vindt dat alles maar aanstellerijhet heeft
alleen de bedoeling te demonstreeren, dat hij en de zijnen
op zoo hoog moreel peil staan, op een peil, veel hooger
dan dat van die booze tollenaars van de overzijde. Spreker
vindt het een vergaande aanstellerij, waartoe de heer
Beekenkamp niet het recht heeft. De tegenstanders van den
heer Beekenkamp zijn geen vreemdeling in Jeruzalem en
weten wat er op de wereld te koop is, en wat er in de kringen
van den heer Beekenkamp gebeurt; dat blijft voor hen niet
verborgen. Spreker vindt het dus een vergaande domheid
van den heer Beekenkamp om zich hier als zedelijkheidsapos
tel op te werpen. Spreker heeft de ervaring, dat ondanks dat
gescherm met moraal de menschen uit den kring van den heer
Beekenkamp niet beter en ook niet slechter zijn dan die uit
anderen kring en dan is er geen enkele reden om zoo aanstel
lerig op te treden en om zich zelf bij de besten te willen in-
deelen.
Spreker mag niet veronderstellen, dat de heer Beeken
kamp de film Song of Songs gezien heefthij moet zijn oordeel
dus baseeren op courantenverslagen. Spreker heeft die film
wel gezien, maar iets anders dan een aardige amusements
film heeft hij er niet in gezien. Inderdaad is in die film een
stukje van een bloote juffrouw te zien; als dat den heer
Beekenkamp hindert, moet hij niet naar zoo'n film gaan,
maar men kan voor abnormale gevallen geen verordening
maken.
(De lieer Splinter neemt tijdelijk den Yoorzittersstoel in.)
De heer Groeneveld geeft den heer Beekenkamp den raad
om, wanneer hij het beter vindt die film niet te zien, dan
naar een zendingsfilm te gaan, maar ook daar zijn zijn ge
voelens niet veilig, want zoowel de bekeerde als de onbekeerde
heidenen hebben de onhebbelijke gewoonte nog minder aan
te hebben dan die juffrouw uit Song of Songs. De heer Beeken-