30
DINSDAG 23 JANUARI 1934.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Kooistra e.a.)
bedraagt gemiddeld 4.hetgeen te veel is. De huur zou
ten hoogste 1/7 van het inkomen, d.i. nog geen ƒ3.mogen
bedragen. Volgens sprekers voorstel wordt deze huur ver
laagd met 15 d.i. 0.60, zoodat spreker niet overdrijft.
De loonen zijn voortdurend gedaald, de prijzen der levens
middelen stijgen. De huren der gemeentewoningen moeten
dan ook met ten minste 15 worden Arerlaagd.
In de tweede plaats heeft spreker voorgesteld de gemeente
woningen onder gemeentelijk beheer te brengen (voorstel
no. 14). Volgens de Memorie van Antwoord is het onderhoud
der woningen goed te achten, maar dezer dagen vernam
spreker, dat in een keuken het plafond gedeeltelijk omlaag-
gestort was. Dit duidt op verwaarloozing. Spreker wenscht
niemand een verwijt te maken, doch alleen te betoogen, dat
dergelijke zaken de aandacht verdienen.
Zeer veel gemeentewoningen bestaan uit een huiskamer,
een slaapkamer en een keuken. Hoe wil men daarin een gezin,
bestaande uit zes personen, huisvesten?
De heer Huurman heeft verleden jaar spreker verweten,
dat deze zich niet tot de Commissie had gewend met een ver
zoek om in ongewenschte toestanden verbetering te brengen
en daarom heeft spreker in de maand Juli 1933 aan het
bestuur van de Woningstichting het navolgende geschreven:
„Mijne Heeren,
Ondergeteekende meent in het belang van enkele personen
het volgende onder Uw aandacht te moeten brengen. Bij het
bezoek van eenige woningen in de Schimmelstraat (zijnde
woningen met woonkamer, keuken en slaapkamer) is mij
medegedeeld, dat in de Schimmelstraat 14 het gezin De Boer
woont, bestaande uit man, vrouw, vier kinderen en waarvan
de 5de eerstdaags wordt verwacht. In één slaapkamer slapen
naast elkaar man, vrouw, dochter van 8 en van 4 jaar, terwijl
nog twee kinderen van 6 en 2 jaar in een trapgat slapen.
Deze de Boer heeft meermalen aan Uw bestuur verzocht,
een grootere woning te mogen huren, hetgeen hem op grond
van ongeveer 12.huurschuld werd geweigerd. Waar deze
schuld over een termijn van zes jaar wegens langdurige
werkloosheid is ontstaan, mag toch zeker niet tengevolge
hebben het in de hand werken van de onzedelijkheid en het
tegenwerken van een goede gezondheid van het gezin.
Een tweede geval. Komijn, Schimmelstraat 22A, een boven
woning. De vrouw moet volgens advies van haar huisarts
het trappenklimmen zooveel mogelijk beperken wegens het
opgeven van bloed (een t.b.c. lijdster). Dit gezin, ook uit 6
personen bestaande, waarvan in één slaapkamer in twee
ledikanten vlak naast elkander zonder eenige scheiding,
slapen man, vrouw in het tweede ledikant dochter van 15 jaar
en dochter van 7 jaar. De twee andere kinderen worden
's nachts opgeborgen in een kast van ongeveer 89 cm bij 1.10
of 1.20 M. De huurschuld is ƒ9.70. Ook meermalen om een
grootere woning gevraagd en geweigerd op dezelfde gronden
als hiervoren genoemd, terwijl toch sedert kort in de Nic.
Beetsstr. twee groote gezinswoningen hebben leeggestaan.
Tevens meen ik U te moeten verzoeken aandacht te willen
schenken aan de bewoners Sirag, Schimmelstr. 1, Breedeveld,
Schimmelstr. 11, Lamen, Schimmelstr. 13 en Zwart, Schimmel-
straat 18, allen groote gezinnen, wonen in een woning voor
een klein gezin bestemd. Ik hoop dat Uw bestuur aan dezen
volgens mij onhoudbaren toestand iets kan veranderen, en
vertrouw dat U wel zoo welwillend wilt zijn mij van een en
ander te berichten."
Spreker is dat bericht nog steeds wachtende.
De heer Splinter vindt dat niet erg netjes.
De heer Kooistra heeft daaraan zoo weinig. Als de Wet
houder maar behoorlijk huizen wil bouwen; daaraan heeft
spreker wat. Ieder moet maar voor zich zelf uitmaken of
hij het behoorlijk vindt van dat bestuur; spreker weet niet
op welke gronden dat bestuur spreker niet geantwoord heeft.
Aan spreker ontbreekt de lust om in het vervolg nog eenige
aandacht te schenken aan dat bestuur inzake dingen, die
verkeerd zijn. Het is daarom wenschelijker en beter, dat
deze woningen onder gemeentelijk beheer komen; spreker
zal daarop steeds blijven aandringen en hoopt, dat naar aan
leiding van deze mededeelingen de Raad zijn voorstel zal
aannemen.
Thans de loonen van het verplegend personeel. Het be
vreemdt spreker eenigszins, dat de Wethouder van Financiën
de hoofden van de takken van dienst bij zich geroepen heeft
om aan te geven, wat er nog te bezuinigen was en dat door
een hoofd aan den Wethouder voorstellen daartoe zijn gedaan
zonder dat daarover een Commissie is gehoord.
De commissie-Endegeest is een Commissie van Beheer en
over het beheer heeft de gemeente nog eenige zeggenschap,
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Kooistra e.a.)
zoodat het spreker wel bevreemdt, dat de Wethouder derge
lijke dingen gedaan heeft.
Spreker komt thans tot zijn voorstel betreffende de vacantie-
gelden van het verplegend personeel van Endegeest (no. 15).
De regel is, dat alvorens tot een korting op het loon wordt
overgegaan, de Commissie voor Georganiseerd Overleg wordt
gehoord. Waarom is het in dit geval niet gebeurd?
Men zegt, dat de loonen van het verplegend personeel van
Endegeest aan de spits staan en daarom moet er gauw een
korting op toegepast worden, want aan de spits staan, is een
beetje schandalig voor Leiden.
Blijkens de inlichtingen, welke spreker heeft ingewonnen,
ontvangt een leerling-verpleger voor het eerste examen
1000.per jaar, welk bedrag verminderd wordt met
600.voor kost en inwoning. Het salaris van een gediplo
meerd verpleger bedraagt in Endegeest 1300.bij het
Rijk 1125.tot 1165.en in het St.-Jorisgesticht te
Delft 1200.tot 1600.De aftrek voor kost en inwoning
is in Endegeest 800.bij het Rijk 540.en in het
St.-Jorisgesticht 600.
Men mag dus niet zeggen, dat de loonen in Endegeest
aan de spits staan.
Het is onbillijk, dat men de vacantietoelage vermindert,
terwijl men den aftrek voor kost en inwoning hetzelfde laat.
Er is dus wel degelijk sprake van een salarisverlaging. Al
vorens de vacantietoelage te verminderen, moet men naar
evenredigheid den aftrek voor kost en inwoning verlagen.
De heer Groeneveld zal gaarne vernemen, waarom in de
Memorie van Antwoord op de desbetreffende vraag van het
Algemeen Verslag, welke voorstellen en adressen nog bij
Burgemeester en Wethouders om praeadvies zijn, in het ge
heel geen antwoord is gegeven.
Spreker onderschrijft de critiek, welke in de secties is ge
oefend op het langzame werken van het College, speciaal
wat de zorg voor het bewaarschoolonderwijs betreft. De leer
lingen van de school aan den Elisabethshofwelke school ver
bouwd moet worden, zijn ondergebracht in de bewaarschool
aan de van der Werfstraat, maar moeten daardoor veel te
ver van huis. Die toestand duurt veel te lang.
Volgens een Raadsbesluit moet de bewaarschool aan de
Groenesteeg verplaatst worden naar het schoolgebouw aan
de Haverstraat, dat verbouwd moet worden. Men is nog niet
met deze verbouwing begonnen. Spreker dringt er op aan,
deze zaak spoedig tot een goed einde te brengen.
Voorts heeft men in de secties felle critiek geoefend op de
wijze, Avaarop het College het uitbreidingsplan behandeld
heeft. Het College acht het dienstig daarop met een zeer
lange memorie in te gaan, al noemt het dit zelf „onnoodig
nakaarten." Inderdaad is dit wel waar; het eenige wat het
College met dit nakaarten bereikt, is, dat het aantoont, dat
de gang van zaken niet goed is geweest. Er blijkt uit, dat het
College met het uitbreidingsplan (om een kaartspel-term te
gebruiken) heeft gespeeld „misère ouArert met een praatje"
en wel op zeer slordige Avijze, en dat het nu, bij het nakaarten,
door het tusschenschuiven van valsche kaarten tracht aan
te toonen, dat deze zaak toch wel in orde was. Spreker gelooft
niet, dat het College daarin zal slagen. Het uitbreidingsplan
is onderweg geweest van 17 Mei 1926 tot 8 November 1933,
ruim 7 jaar; in al die jaren heeft het onder toezicht en leiding-
gestaan van het College; dit gaat dan van datum tot datum
na, hoe lang het bij de verschillende voorbereidende instan
ties in behandeling is geweest; daarmede moet dan goedge
praat worden, dat de voorbereidende instanties 7 jaar tot
hun beschikking hebben gehad en de Raad uiteindelijk 2
dagen voor zijn beslissing kreeg. Als men dit kan goedpraten,
zou men ook wel kunnen goedpraten dat al die instanties
nog één week langer A\-erk hadden gehad aan de voorbereiding
en dan zou de Raad eerst na het verstrijken van den wette-
lijken termijn hebben kunnen beslissen; dan zou het geheele
uitbreidingsplan verongelukt zijn. Spreker kan daarmee niet
meegaan. Uit de chronologische lijst, die het College geeft,
blijkt dat alle voorbereidende instanties behoorlijk den tijd
gehad hebben of genomen hebben. In die lange memorie
staat o.a. dat op 27 October 1930 aan den Directeur der
Gemeentewerken werd opgedragen met spoed een nieuwe
teekening van het ontwerp-uitbreidingsplan te maken. Die
nieuwe teekening komt in 19 Juni 1931, dus 8 maanden later;
dat was de uitvoering met spoed. Dit is wel een heel lange
tijd. Verder is den Directeur nog opgedragen om uiterlijk
1 NoA-ember 1932 een rapport uit te brengen; dat rapport
kwam echter pas op 3 December 1932, dus ruim een maand te
laat. Het College verontschuldigt dit hiermede, dat de dooi
de ontwerpers overgelegde kaart niet meer dan een beperkt
schetsplan was en dat er zeer veel aan te doen was. Maar dit
beperkt schetsplan Avas toen toch reeds 3 jaar in het bezit