GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 13 INfiKKOHEN «TUKKEN. H°. 23. Leiden, 23 Januari 1934. Van den heer J. W. Reijneveld is een verzoek inge komen om van de gemeente te mogen koopen het op de overgelegde kaart in roode en groene kleur aangegeven terrein aan de P. J. Blokstraat, hoek Fruin straat, groot ongeveer 955 M2. De heer Reijneveld is bereid den door ons College gevraagden prijs van 15.per M2. te betalen. Verder gaat adressant accoord met de aan den verkoop te ver binden voorwaarden, welke in de Leeskamer ter visie zijn gelegd. Wij geven mitsdien, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage en onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken, TJwe Ver gadering in overweging aan J. W. Reijneveld te Leiden, onder de overgelegde voorwaarden te verkoopen het op de mede overgelegde kaart met roode en groene kleur aan gegeven bouwterrein aan de P. J. Blokstraat, hoek Fruin- straat, kadastraal bekend gemeente Leidensectie M ITo. 5095 (ged.), groot ongeveer 955 M2., tegen den prijs van 15.per M2. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. H°. 24. Leiden, 10 Januari 1934. Bij twee recente arresten (n.l. van 7 Maart 1932, W. 12509, H.J. blz. 1184, en van 9 Januari 1933, W. 12582) heeft de Hooge Raad bepalingen van gemeenteverordeningen onver bindend verklaard op grond, dat z.i. daarbij, in strijd met art. 209 sub a. der gemeentewet, aan den Burgemeester uit voeringsbevoegdheid was toegekend. In het eerste geval be trof het een verbod om voorwerpen of waren van welken aard ook, uitgezonderd drukwerken, hetzij op of aan den openbaren weg, hetzij aan de huizen te koop aan te bieden of daarmede te venten, behoudens ontheffing door den Burge meester-, in het tweede geval was verboden te venten op openbare wegen en op uren, waarop dit in het belang van de openbare orde en veiligheid krachtens openbare kennisgeving van den Burgemeester ongeoorloofd is verklaard. De Hooge Raad achtte zoowel het verleenen van ontheffing, als de aanwijzing van de wegen, waarop, en de uren, gedurende welke niet zou mogen worden gevent, te zijn een daad van uitvoering, welke ingevolge art. 209, aanhef en onder a., der gemeentewet in den regel behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders, zoodat, ,,waar niet uit eenige wetsbepaling, als art. 221 der gemeente wet, het tegendeel volgt", de opdracht aan den Burgemeester was in strijd met de wet. In verband hiermede hebben wij nagegaan, of ook in de Leidsche strafverordeningen bepalingen voorkomen, welke ons hoogste rechtscollege op denzelfden grond als de in den aanhef vermelde bepalingen onverbindend zou verklaren. Haar onze meening is dit inderdaad het geval ten aanzien van enkele bepalingen van de verordening tot voorkoming van brand en van de verordening op de Straatpolitie. Van eerstgenoemde verordening betreft het de artikelen 5, 5a en 5b. Deze artikelen zijn te beschouwen als aanvulling voor de gemeente Leiden van de wet van 13 Januari 1923 (S. 9), houdende nadere voorzieningen ter voorkoming van brandgevaar voor gebouwen en getimmerten. In het op deze wet berustende K.B. van 30 December 1924 (S. 620) wordt o.m. geregeld het uitvoeren van loodgieterswerkzaamheden op torens, daken enz. (artt. 1, 2 en 3) en het uitvoeren van andere dan loodgieters werkzaamheden aan bijzonderlijk in art. 5 genoemde belangrijke gebouwen (art. 6 lid 1). In deze regelingen is de Burgemeester als uitvoerend orgaan in geschakeld; hij treedt hierbij dus op als orgaan van zgn. zelfbestuur. Hu verklaart art. 5 van de vorengenoemde verordening de regeling van de artt. 1, le lid, 2 en 3 van het K.B. van toepassing ten aanzien van loodgieterswerkzaamheden op in aanbouw zijnde gebouwen en getimmerten (waarop het K.B. niet van toepassing is), terwijl art. 5a der verordening de regeling van art. 6 lid 1 van toepassing verklaart ten aanzien van andere dan loodgieterswerkzaamheden aan niet in art. 5 van het K.B. genoemde gebouwen. Door deze van toepassing-verklaring wordt echter het terrein van het zelf bestuur verlaten, waarop de Burgemeester als uitvoerend orgaan kan worden aangewezen, en dat van de autonomie betreden, waarop de uitvoering bij Burgemeester en Wet houders moet berusten. Hetzelfde geldt voor art. 5b der verordening, waar in lid 2 en 3 uitvoerings-, resp. ontheffingsbevoegdheid is ge geven aan den Burgemeester. De noodige wijzigingen van de artt. 5, 5a en 5b der ver ordening zijn in de hierna opgenomen ontwerp-verordening I aangegeven. Wat betreft de verordening op de Straatpolitie komen o.i. voor wijziging in dit verband in aanmerking de volgende artikelen. 1. Art. 14 onder b, verbiedende op of aan den openbaren weg stofverspreidende voorwerpen uit te kloppen enz. anders dan op bepaalde uren, wanneer de Burgemeester zulks op grond van den omvang, dien de uitbreiding van een be smettelijke ziekte heeft verkregen of dreigt te verkrijgen, noodzakelijk acht. Wel is de Burgemeester het zelfbestuursorgaan voor de uitvoering van de Besmettelijke-Ziektenwet, doch de bepaling van art. 14 heeft met die wet niets te maken. Voorts is het uit taalkundig oogpunt noodig de woorden ,,eene dier ziekten", die bedoelen terug te slaan op het be paalde onder a, te vervangen door: een besmettelijke ziekte als bedoeld onder a. 2. Art. 33, verbiedende het afschieten van vuurwapenen en het afsteken van vuurwerk zonder vergunning van den Burgemeester. Er is o.i. geen reden, waarom hier niet Burge meester en Wethouders het uitvoerende orgaan zouden zijn. 3. Art. 44 lid 1, verbiedende als besteller, wegwijzer of pakjesdrager op te treden, tenzij met vergunning van den Burgemeester. Ook hier dient o.i. de vergunning van Burge meester en Wethouders uit te gaan. 4. Art. 45, verbiedende het houden van collecten of in zamelingen zonder vergunning van den Burgemeester. Art. 209 der gemeentewet leidt ook in deze bepaling tot ver vanging van den Burgemeester door het college van Burge meester en Wethouders. Voorts dient in dit artikel de verwijzing naar de reeds lang vervallen wet van 28 Juni 1854 te worden gewijzigd. 5. Art. 60, behelzende het verbod zich gemaskerd of ver momd op den openbaren weg te vertoonen, tenzij met ver gunning van den Burgemeester. Geenerlei wetsbepaling wet tigt o.i. hier afwijking van den regel van art. 209 der ge meentewet. De noodige wijzigingen zijn in de hieronder opgenomen ontwerp-verordening II vervat. Wat art. 45 der verordening op de Straatpolitie (de regeling van collecten en inzamelingen) betreft achten wij nog een aanvulling van anderen aard gewenscht. Het Centraal Archief en Inlichtingenbureau inzake Maat schappelijk Hulpbetoon voor Hederland, te Amsterdam, heeft er n.l. op gewezen, dat in den laatsten tijd meer en meer geldinzamelingen worden georganiseerd door personen of groepen voor niet steunwaardige doeleinden of zelfs op bedriegelijke gronden. In het bijzonder wordt daarbij gebruik gemaakt van het aanbieden van inteekenlijsten, steun- of voedselbons enz. Het is gebleken, dat het tegengaan daarvan aan de hand van de bestaande bepalingen (wat onze gemeente betreft derhalve art. 45 van de verordening op de Straat politie) moeilijkheden oplevert, daar niet steeds wordt aan genomen, dat het aanbieden van inteekenlijsten en dergelijke stukken zonder meer valt onder het begrip „inzameling". De meerderheid onzer Commissie acht een aanvulling van genoemd art. 45, ten einde zulks buiten twijfel te stellen, zeer wenschelijk, waartoe zij aan het artikel een nieuw tweede lid zou willen zien toegevoegd, zooals hieronder is aangegeven. Daarbij is de opsomming aan de hand van de opgedane ervaring nog nader aangevuld. Voorts ware in lid 1 naast de woorden „aan de huizen" op te nemen de uitdrukking „op den openbaren weg", teneinde een zoo doeltreffend mogelijke controle te verkrijgen. De minderheid onzer commissie kan zich met deze aanvullingen, die h.i. een te groote beperking van de vrijheid ter zake beteekenen, niet vereenigen. Bij deze gelegenheid verdient het o.i. voorts aanbeveling de artt. 34 en 35 der verordening tot voorkoming van brand te brengen in overeenstemming met de gelijksoortige be palingen in andere verordeningen, terwijl in art. 36 dier verordening, alsmede in art. 78 der verordening op de Straat politie „dienaren der gemeente-politie" ware te veranderen in „ambtenaren der gemeente-politie", welke term sedert 1931 in de gemeentewet wordt gebezigd. Op grond van het bovenstaande geven wij, met verwijzing overigens naar de in de leeskamer ter inzage gelegde stukken, Uw Vergadering in overweging vast te stellen de volgende verordeningen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 14