36
DINSDAG 23
JANUAEI 1934.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Kuipers.)
Dit antwoord is prachtig gevonden, maar is het wel juist?
In 1933 is 1 agent vertrokken naar Amsterdam; 2 werden
gepensionneerd en 1 werd wegens ongeschiktheid ontslagen.
Deze 4 vacatures zijn niet aangevuld, doch volgens voorstel
van Burgemeester en Wethouders wordt bij het schoenengeld
voor de politie voor 1934 aangevraagd, 151 x 10.
1510.Ook voor 1933 werd schoenengeld aangevraagd voor
151 man, dan zijn er dus nog meer vacatures. Waarom
wordt het politiepersoneel niet op de gewone sterkte aangevuld
Ook al weer bezuiniging?
In verband met de werkloosheid en de omstandigheid, dat
de gemeente zich voortdurend uitbreidt, is het gewenscht,
ook gelet op de vermindering van den post voor de politie
met 4479.dat het personeel op de maximum sterkte
wordt gebracht. Nadat in 1920 het personeel met 30 man is
uitgebreid, heeft geen uitbreiding meer plaats gehad. Spreker
woont zelf in een der buitenwijken en als men daar politie
toezicht wil hebben, moet men het persoonlijk gaan vragen
aan het politiebureel. Een klacht, die spreker had over de
vernieling van het mooie Kooipark, kon hij b.v. niet per
telefoon met de politie behandelen, doch moest persoonlijk
worden gedaan aan het Politiebureel.
Er zijn thans in Leiden volgens Burgemeester enWethouders
81 agenten eerste klasse en 40 agenten tweede klasse, terwijl
de begrooting voor 1934 aangeeft 93 agenten eerste klasse
en 40 agenten tweede klasse. Er zijn dus meer vacatures
dan Burgemeester en Wethouders hebben medegedeeld.
In het algemeen belang is het gewenscht, dat men van
de gelden van het hoofdstuk Politie niet overhoudt, of op
dezen post vermindert.
De Voorzitter heeft verleden jaar niet geantwoord op de
vraag, welke spreker ten aanzien van de opleiding van het
jeugdige personeel te Leiden heeft gesteld. De opleiding is
een voorname factor bij de uitoefening der veelzijdige taak
der politie. Theoretische en technische kennis is niet vol
doende. De politiedienaren moeten op de hoogte gesteld
worden van de maatschappelijke verhoudingen, het wereld
gebeuren en de plaatselijke toestanden. Ook de praktijk
speelt een groote rol en de politie dient hiervan wel ter
dege studie te maken.
Het antwoord in zake het geven van inlichtingen door
verkeersagenten heeft spreker niet bevredigd. Ter voor
koming van verkeersstremmingen is het beter, dat de ver
keersagenten weigeren inlichtingen te geven en het vragende
publiek, dat meestal van buiten Leiden komt, verwijzen
naar de agenten van den gewonen straatdienst. Een cou
rantenbericht hieromtrent, zooals spreker heeft gelezen, is
onvoldoende. Men moet den verkeersagenten verbieden, het
publiek inlichtingen te verstrekken.
Ook het antwoord in zake het maken van processen-
verbaal kan spreker niet bevredigen. Volgens spreker is het
aantal ingeleverde processen-verbaal geen maatstaf bij de
beantwoording van de vraag, of de betrokken agent actief
genoeg is. Toch zijn er in Leiden superieuren, die het personeel
tot grootere activiteit aanzetten door het maken van pro
cessen-verbaal. Volgens een persbericht heeft de politie,
nadat het uniformverbod door de Tweede Kamer was aan
genomen, in een paar vergaderingen in de Stadsgehoorzaal
eenige processen-verbaal opgemaakt. Spreker heeft daar
tegen op zichzelf geen bezwaar, maar wel acht hij het on
juist, dat de politiedienaren de speciale opdracht hadden,
proces-verbaal op te maken. Later zijn deze processen-verbaal
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Kuipers e.a.)
op last van den ambtenaar van het Openbaar Ministerie in
getrokken. Hieruit blijkt echter, dat men in Leiden zeer
actief is bij het kweeken van processen-verbaal.
Verschillende personen, die blijkens het staatje, dat daar
van wordt aangehouden, te weinig processen-verbaal hebben
opgemaakt, althans naar het oordeel van den Commissaris
van Politie, worden bij dezen chef ontboden om daarover
te worden onderhouden.
Wanneer van hooger hand tot het maken van meer pro
cessen-verbaal wordt opgewekt, keurt spreker dit af: van
dit systeem gaat geen opvoedende kracht uit en het is niet
te verdedigen. Degenen, die per jaar 200 processen-verbaal
inleveren, zijn volgens spreker niet de beste leden van het
corps. Het voorkomen van overtredingen is volgens de al
gemeene rechtsbegrippen beter dan het maken van vele
processen-verbaal.
Spreker wijst op het artikel ,,De koude en de verkeers
agenten" in het Leidsch Dagblad van 14 December 1933,
waarin beschreven wordt, hoe de verkeersagenten van de
koude te lijden hebben.
Ook dezen winter is de zaak van het maken van een
steenen standplaats op den hoek NoordeindeBreestraat
Kort Bapenburg nog niet in orde gebracht. Spreker weet
niet, wat Burgemeester en Wethouders daaromtrent zullen
mededeelen, maar het heeft toch wel eenig nut, dat de stand
plaatsen in den winter verwarmd worden. Bij de begrooting
van 1933 heeft spreker daaromtrent het volgend voorstel
gedaan
„Ondergeteekende stelt voor, bij volgn. 268 bij een te
bouwen steenen standplaats, voor de verkeerspolitie, op den
hoek Noordeinde-Breestraat en Kort Bapenburg, centrale
verwarming en verlichting aan te laten brengen."
Spreker citeert vervolgens hetgeen door hem en den
Voorzitter bij de behandeliug van de Gemeentebegrooting
voor 1933 op 7 Maart 1933 (Handelingen bladzijden 225
en 226) is gezegd.
De Voorzitter is bereid op dit punt te antwoorden, hoewel
deze zaak niet in het algemeen verslag is vermeld.
De heer Kuipers zegt, omtrent het voorstel van het Laken-
halpersoneel, dat deze loonen toch al reeds aan den lagen
kant zijn en spreker zou het absurd vinden, indien de Baad, die
zich in 1931 heeft uitgesproken voor een kleine verhooging
van het salaris van het personeel van „de Lakenhal", thans
tot verlaging van het loon, dat reeds aan den lagen kant is,
zou overgaan. Bovendien behooren Burgemeester en Wet
houders wanneer zij van plan zijn, dergelijke voorstellen te
doen, daarover de Commissie voor Georganiseerd Overleg te
hooren, hetgeen nu niet is geschied. Waarom is dat niet
gebeurd? Aangezien sprekers fractie tegen de voorgestelde
loonsverlaging is, dient spreker het volgende voorstel in,
(No. 37), luidende:
„Ondergeteekende stelt voor, de loonen van de 4 suppoosten
aan het Stedelijk Museum „de Lakenhal" niet te verlagen
van 20 op 18 per week. Deze te handhaven, zooals
bij Baadsbesluit van 30 November 1931 is goedgekeurd."
Spreker verzoekt hier zijn rede te mogen onderbreken.
De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar en schorst
vervolgens de vergadering tot Woensdag 24 Januari 1934,
des namiddags te 2 uur.
De Nota van den heer Schüller (zie blz. 35) luidt als vol.
Leiden, 9 Januari 1934.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Bij de behandeling van het reorganisatie-rapport van den
bestratingsdienst in de Baadszitting van 28 Augustus 1933,
heeft Wethouder Splinter de verschillende staten betreffende
het vervoerwezen van den bestratingsdienst in uitbesteding
of eigen beheer, welke ondergeteekende in de Baadszitting
van 16 Februari 1933 ingediend en verdedigd heeft, trachten
te weerleggen.
In de gehouden sectievergadering van 13 November 1933
heeft ondergeteekende medegedeeld, dat hij bij de behande
ling der begrooting 1934 op deze bestrijding van den Wet
houder zoxt terugkomen en tijdig een voorstel met nadere
toelichting bij den Baad zou indienen, opdat de Baadsleden
behoorlijk van ondergeteekendes weerlegging zouden kennis
kunnen nemen, waaraan hij hierbij zal voldoen.
In de Baadszitting van 28 Augustus 1933 verklaarde de
heer Splinter o. a.
De heer Schüller begint al direct een fout te maken door
vorengenoemde weekbedragen n.m. 86.54 en 87.54, welke
gemiddelden zijn over het geheele jaar en waarin dus ver
disconteerd zijn de perioden, gedurende welke met den auto
geen of weinig vervoer plaats heeft, aan te nemen als de
werkelijke uitgave per week, wanneer juist, volgens zijn
veronderstelling een zeer intensief gebruik van den auto
gemaakt .zou worden n.l. 50 volgeladen vrachten per
week.
Het spreekt immers van zelf, dat bij een dergelijk intensief
gebruik de werkelijke kosten (olie- en benzineverbruik,