MAANDAG 22 JANUARI 1934.
7
Gemeentebegrooting Algcmeene beschouwingen,
(van Eek e.a.)
het gemeentebestuur regeert, staande midden in het ge
meentelijk leven. Het is onjuist, onder die omstandigheden
het zelfstandig optreden van de gemeentebesturen aan
banden te leggen, voor een deel zelfs te vermoorden; het
Rijk bemoeit zich met de werkloozenuitkeeringen, met de
subsidies, het verbiedt verlaging van de tarieven van gas en
electriciteit, zelfs bij de radio-distributiebedrijven; het gaat
in tegen de werkverruiming; het wil zelfs, dat een reeks van
nuttige en uit economisch oogpunt wenschelijke werken in
werkverschaffing uitgevoerd worden. In de sectie heeft
spreker zich zeer sterk uitgelaten over de houding, die een ge
meentebestuur moet innemen tegenover het Rijk; in de
Memorie van Antwoord komt het College daartegen'op, nl.
op bl. 24, waarnaar spreker verwijst.
Spreker kan zich er niet mee vereenigen, dat een gemeente
bestuur zich er toe zou bepalen, eenvoudig maar te ver
trouwen, dat door middel van de Vereeniging van Neder-
landsche Gemeenten deze zaak wel in orde zou komen. De
adressen van die vereeniging, hoe voortreffelijk ook opgesteld,
hebben tot nu toe bitter weinig resultaat gehad.
De heer Goslinga zegt, dat het bij het Kortingswetje
50.000.scheelde.
De heer van Eek zegt, dat in hoofdzaak de toestand toch
dezelfde is gebleven.
Het lijkt spreker toe, dat het gemeentebestuur zich niet
kan bepalen tot „papieren protesten", omdat hierbij het
belang van de ingezetenen te veel betrokken is.
Met genoegen heeft spreker gelezen hetgeen de nieuw
benoemde burgemeester van Utrecht in de rede, waarmede
hij het burgemeesterschap heeft aanvaard, heeft gezegd:
„Autonomie is eveneens zelfstandigheid tegenover het
hooger gezag, een zelfstandigheid, welke slechts op twee
wettelijk vastgestelde wijzen is beperkt: door het toezicht
van het hooger gezag en door de bevoegdheid volgens de
wet om zelf te regelen. Verder gaat de bevoegdheid van het
hooger gezag niet, een dringen om naar een bepaald inzicht
te handelen, is ongeoorloofd; zoolang niet het hooger gezag
zelf handelt, moet het de gemeentebesturen vrij laten. Ook
hier is voor gewijzigde opvattingen geen plaats. Wij zullen
op de bres moeten staan ter verdediging van onze rechten
en vast moeten houden aan onze bevoegdheden in de grondwet
en de wet vastgelegd."
Dit is duidelijk en forsch gezegd, maar naar sprekers
meening niet te forsch. Naar sprekers meening moet het
gemeentebestuur dit standpunt innemen: als het Rijk een
bepaalde zaak wil regelen, moet het dat doen, maar, als het
Rijk de regeling van zulk een zaak aan het gemeentebestuur
wil overlaten, dient het gemeentebestuur te dien aanzien
zekere bevoegdheden te behouden. Het gaat niet aan, dat het
gemeentebestuur allerlei zaken, welke het moet regelen, ver
plicht is precies te regelen als het Rijk het wil. Men verschuilt
zich hier voortdurend achter het optreden van het Rijk en
zegt, dat men zich moet richten naar hetgeen het Rijk wil.
Spreker wil daartegenover stellen, dat dezelfde personen, die
zich op dien dwang beroepen, in anderen kring als leden van
hun partijen hebben goedgevonden, dat die dwang werd uit
geoefend en de positie van het gemeentebestuur werd ver
slechterd.
Spreker wil de aandacht vestigen op enkele besluiten,
welke kort geleden in de Tweede Kamer zijn genomen en
mede de oorzaak zijn, dat de gemeentebesturen in dergehjke
moeilijke omstandigheden verkeeren. Op 19 October heeft
sprekers partijgenoot Kupers een motie ingediend, luidende:
„De Kamer, van oordeel dat de voorgeschreven ver
anderingen in de steunregeling niet moeten worden ingevoerd,
gaat over tot de orde van den dag".
Alle burgerlijke leden hebben tegengestemd. Aan den
eenen kant bejammert men het, dat men de positie van de
werkloozen zoo heeft moeten verslechten, speciaal wat de
arbeidsverhoudingen van de vrouw betreft, maar aan den
anderen kant vindt men het goed, dat op de gemeenten
zulk een dwang wordt uitgeoefend.
Op 21 November kwam in de Tweede Kamer aan de orde
het wetsontwerp tot vermindering van de uitkeering aan de
gemeenten uit de gemeentefondsbelasting. Alle burgerlijke
leden stemden voor dit wetsontwerp, behalve de heeren
Kooiman (vrijz. dem.), van Houten (chr. dem.) en IJssel-
muiden (R.K.).
Verder stelde sprekers partijgenoot Drees in de vergadering
van de Tweede Kamer voor om de Rijksbijdragen voor
steunverleening en werkverschaffing aan de gemeenten voor
1934 niet onder alle omstandigheden te beperken tot 46
millioen en te waken tegen verlaging van steunnormen als
gevolg van vermindering van deze bijdragen. Op 12 December
Gemeentebegrooting Algemeenc beschouwingen,
(van Eek e.a.)
1933 verwierp de Kamer deze motie met 50 tegen 22 stemmen.
Alle burgerlijke leden stemden tegen behalve de katholieken
IJsselmuiden en Steinmetz en de christen-democraat van
Houten.
Men kan zich hier niet op het standpunt plaatsen, dat
men daaraan niets kan doen, want voorzoover men lid is
van een van de partijen, welke er invloed op kunnen uit
oefenen, heeft men zich er bij neergelegd, terwijl men zich
nu verschuilt achter het optreden van de Regeering.
De heer Goslinga voegt spreker toe, dat dat niet gebeurt.
Spreker wijst er op, dat er herhaaldelijk wordt gezegd: het
kan niet anders, de Regeering wil het. Wanneer men inderdaad
zoozeer medeleefde met zijn medeburgers en hetgeen ge
beurde inderdaad onrechtvaardig en onnoodig vond, zou men
een andere houding aannemen, terwijl men nu eenvoudig
alles slikt wat van Regeeringswege wordt voorgesteld.
De heer Goslinga vraagt aan den heer van Eek, of men de
Regeering dan op haar gezicht moet slaan. Men behoort
zich toch te onderwerpen aan de Regeering! Dat doet de
heer van Eek toch ook!
De heer van Eek doet opmerken, dat, nu de vakactie,
welke de gemeentebesturen hebben gevoerd en welke goed is
gevoerd door de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten,
niet voldoende is gebleken, men zich tot de politieke partijen
moet wenden. Indien de Raden van de gemeenten op het
zelfde standpunt stonden als spreker en de zijnen, dat het
niet noodig en niet gewenscht is, en al die Raden, waarin ook
vele burgerlijke leden zitten, zich tot de politieke partijen
wendden, zou men eens zien wat er gebeurde.
De Voorzitter vraagt of er dan geld in de schatkist zou
komen, waaruit het zou kunnen worden betaald.
De heer van Eclc komt thans tot de vraag, of het Rijk in
staat is het geld te verschaffen. Er zijn pas zeer belangrijke
en ingrijpende voorstellen van de S.D.A.P. gepubliceerd.
De heer Beekenkamp voegt spreker toe, dat het zoo jammer
is, dat die voorstellen zoo laat kwamen, toen de algemeene
beschouwingen over de begrooting reeds afgeloopen waren.
Spreker wijst er op, dat de heer Alberda er reeds bij de
algemeene beschouwingen de aandacht op gevestigd heeft.
In elk geval is het beter het laat dan in het geheel niet te
doen.
De taak van spreker en de zijnen wordt onder die om
standigheden ontzagüjk moeilijk; zij ontkennen dat niet,
maar zij zijn niet bereid er het bijltje bij neer te leggen. Al
kunnen zij niet rechtstreeks zooveel bereiken, zij blijven op
hun post. In de eerste plaats probeeren zij het kwaad zooveel
mogelijk te keeren en door het doen van tegenvoorstellen te
bereiken, dat het nadeel, veroorzaakt door het optreden van
gemeenten en Rijk, zooveel mogelijk wordt tegengegaan. In
de tweede plaats zullen zij de positie, welke het gemeente
bestuur gedeeltelijk gedwongen inneemt, gebruiken om de
bevolking op te wekken den strijd te voeren voor het socialisme
en tegen het kapitalisme.
Spreker heeft als uitvloeisel van hetgeen hij heeft gezegd
enkele voorstellen ingediend. In de eerste plaats heeft zijn
fractie gezocht naar een middel om te trachten den toestand
van degenen, die in moeilijke omstandigheden verkeeren,
eenigszins te verbeteren.
Het gemeentebestuur is aan handen en voeten gebonden;
elke poging om den werkloozen een hoogere uitkeering te
geven, mislukt. Nu wil spreker door een zeer bescheiden
voorstel inzake de tarieven van gas en electriciteit trachten
tegemoet te komen aan den nood van velen; hij bepaalt
dit niet tot de werkloozen; dus komt spreker dan niet in
strijd met de voorschriften van den Minister. Spreker stelt
dan voor een zekere verlaging der tarieven voor hen, die
minder dan 20.per week inkomen hebben, wier gezinnen
dus op of onder den rand van het gebrek leven. Tevens is
dit voorstel (voorstel no. 2) een poging om de winst, die de
Lichtfabrieken maken, in elk geval niet te doen makenten
koste van die minimum-lijders. Leiden trekt op het oogenblik
voor een groot deel zijn inkomsten uit de opbrengst van de
Lichtfabrieken bij deze begrooting is dit gestegen tot
1.334.642.Het gaat niet aan, dat een overheidsbedrijf,
dat tot op zekere hoogte een sociaal karakter draagt, winst
behaalt op de levering van die noodzakelijke levensbehoeften,
ook aan hen, die reeds tekortkomen in hun levensonderhoud.
Die poging is spreker opgedrongen; hem staat geen ander
middel meer ten dienste en spreker hoopt, dat de Raad
bereid is die poging tenminste te steunen. Dit bedrag kan
door de gemeente toch zeker wel gedragen worden. Men zal
dan tenminste blijk geven eenigszins van goeden wil te zijn