6
MAANDAG 22 JANUAEI 1934.
Gemcentebogrooting Algcmeene beschouwingen,
(van Eek.)
stand van wanhoop zedelijk naar omlaag getrokken, niet
alleen degenen, die verkeeren in een toestand van gebrek,
door de werkloosheid veroorzaakt, maar ook degenen, die
niet lijden onder de werkloosheid, doch lijdelijk moeten
aanzien, dat er zooveel gebrek geleden wordt. Door deze
omstandigheden wordt een geest van hardvochtig egoïsme
bevorderd, ook bij de gegoeden. Spreker heeft bewondering
voor hen, die, niettegenstaande zij in moeilijke omstandig
heden verkeeren, toch geestelijk en lichamelijk staande
blijven door arbeid op sociaal, politiek, godsdienstig, lief
dadig, technisch of wetenschappelijk gebied. Dat zijn helden,
voor wie spreker respect heeft.
Wanneer en in welke mate zal de toestand verbeteren?
Spreker weet het niet. Alleen weet hij, dat de toestand op
dit oogenblik buitengewoon ongunstig is en dat de gemeente
in het algemeen haar beleid er op zal moeten richten om den
toestand zooveel mogelijk te verbeteren. En dan neemt hij
te dien aanzien een standpunt in, dat principieel staat tegen
over dat van het gemeentebestuur, zooals het zich in de
begrooting' openbaart. Naar zijn meening is de grondoorzaak
van de moeilijke economische toestanden, welke thans
heerschen, gelegen in de wanverhouding tusschen het ver-
bruiksvermogen van de groote massa en het productie
vermogen. Er is gebrek, omdat er te veel is! De menschen
kunnen niet het noodige bekomen, omdat er te veel is! Het
is een economische dwaasheid te denken, dat onder normale
omstandigheden ooit een volk zou kunnen lijden onder het
feit, dat er te veel levensbehoeften zijn. Het zou dan voor
de hand liggen een poos op te houden met werken, terwijl
men dan toch aan de behoeften der bevolking voldeed. Het
beste is om aan te nemen, dat men zich moet richten op het
opvoeren van het verbruik ten einde het teveel weg te werken.
Men weet niet, of er te veel is, of er, indien behoorlijk in
de behoeften der bevolking werd voorzien, inderdaad
te veel zou zijn, maar wel weet men, dat op dit oogen
blik de groote massa der bevolking niet over voldoende
inkomsten beschikt om zich te voorzien van al hetgeen zij
meent noodig te hebben en om te gebruiken al hetgeen kan
worden geproduceerd.
Spreker en de zijnen staan rechtstreeks en vierkant tegen
over het bezuinigingsstreven, dat eigenlijk op dit oogenblik
de geheele politiek van gemeenten en K-ijk beheerscht. Dat
streven vinden zij fataal en uit een economisch oogpunt
afkeurenswaardig.
Zij komen hier van zelf te staan tegenover de gemeentelijke
tactiek, welke is afgedwongen door de Kegeering en waarbij
het gemeentebestuur zich heeft neergelegd. Alles wat men
beoogt: vermindering der subsidies, verlaging der werk-
loozen-uitkeeringen deze heeft reeds plaats gehad aan
sturen op loonsverlaging, afbreken van het onderwijs, het
laten verrichten van nuttige werken in werkverschaffing enz.
vindt sprekers partij buitengewoon noodlottig, niet alleen
voor hen, die er straks het slachtoffer van zullen worden,
maar ook met het oog op de algemeene tactiek, welke men
wil aanvaarden. Zij meent daartegen te moeten ingaan. Ook
het gemeentebestuur moet, als onderdeel van zijn taak, al
zijn krachten er op zetten om door opvoering van het inkomen
der groote massa het gebruik te doen toenemen en daardoor
de noodlottige gevolgen van de crisis, voor zoover dat in het
kapitalisme mogelijk is, te bestrijden. Men staat op dit
oogenblik voor een gewone conjunctuur-crisis, welke zoo nu
en dan optreedt, maar dan weer verdwijnt, doch ook voor
een structuur-crisis, welke gegrondvest is in de verhoudingen
der kapitalistische maatschappij en eerst zal eindigen, wanneer
het kapitalisme zal zijn verdwenen.
Het gemeentebestuur zal vooral moeten trachten om door
middel van de uitvoering van openbare werken de positie
van de arbeidersklasse te verbeteren en niet over het hoofd
mogen zien de volgende woorden, gesproken door den Mi
nister van Financiën:
„Wanneer een gemeente zeer in het bijzonder gebukt gaat
onder de werkloosheidsuitgaven, zoo erg, dat zij die uitgaven
niet uit haar gewoon budget kan financieren, dan kan dat
voor het Kijk aanleiding zijn om maatregelen voor werk
verruiming en werkverschaffing in de eerste plaats aan te
vatten, omdat dat ook om een andere reden doelmatig kan
zijn, omdat daar, waar de werkloosheid het grootst is, men
ook het meest reden heeft om maatregelen te nemen."
Toen sprekers partijgenoot Drees aan den Minister vroeg,
of „werkverschaffing" niet een vergissing was geweest, ant
woordde de Minister in bevestigenden zin. De Minister
meende dus, dat in die gevallen werkverruiming het beste
middel was om de gemeenten, welke in nood verkeerden en
welker ingezetenen in buitengewonen nood verkeerden
te helpen.
Zooals spreker reeds meermalen heeft betoogdis het eerste
Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Eek.)
dat men moet aanvatten om de noodige verbetering te krijgen,
het verschaffen van nuttig werk, omdat dit niet alleen de
bevolking' stoffelijk in een betere positie brengt, maar ook
een geestelijke verademing en opwekking geeft, waaraan in
dezen tijd ontzaglijk veel behoefte bestaat. Werkverruiming
verhoogt het verbruiksvermogen van de arbeiders, omdat
dezen werkende tegen normale arbeidsvoorwaarden, meer
kunnen verteren dan wanneer zij werkloos zijn; werkver
ruiming leidt tot meer werk omdat als er werken worden
aangevat materialen en aanvoer van materialen noodig zijn;
de werkverruiming bevordert de vakbekwaamheid. Men is
altijd van alle kanten bezig geweest onder het volk de vak
bekwaamheid te bevorderen en het werd als een plicht ge
rekend, dat iemand zich in een vak bekwaamde, daarvoor
werd opgeleid; nu door de langdurige werkloosheid de vak
bekwaamheid teloor dreigt te gaan en bij de jonge menschen
een zekere onverschilligheid ontstaat, is het van beteekenis,
dat zij zich in hun vak bekwamen. Werkverruiming nu tracht
de arbeidsgewoonte in stand te houden. Het is een geeste
lijke ramp wanneer velen het gevoel krijgen: er behoeft niet
meer gewerkt, het geeft toch niets, wij krijgen toch geen
werk meer. Voor een normaal mensch is het een vereischte,
dat hij eiken dag zijn plicht doet tegenover de maatschappij
en geregeld werk verrichtwanneer dat door omstandigheden
buiten hem om verloren gaat, is dat niet minder dan een ramp.
Werkverruiming leidt ook tot nuttige besteding van be
kwaamheid en arbeid, zij vereischt bekwaamheid, die niet
beter gebruikt kan worden dan tot het verrichten van nuttige
werken. Het is toch bedroevend en uit zedelijk en econo
misch oogpunt verkeerd, dat geregeld bij de Nederlandsche
Bank een paar honderd milh'oen renteloos liggen, die parti
culieren daar eenvoudig in bewaring hebben gegeven; daar
mede moet men nuttig werk laten verrichten en arbeid,
die het meest gewenscht is; dan wordt het kapitaal ook op
de meest gewenschte wijze gebruikt. Is het bovendien niet
verstandig om nu werk te laten verrichten, nu alles betrekke
lijk zoo goedkoop is? Wanneer er hier nu bespaard wordt
op onderhoudswerk, dan beteekent dat, dat men het werk
niet verricht in dezen goedkoopen tijd en dat men tegelijkertijd
later meer zal moeten uitgeven aan onderhoud, omdat men
het nu verwaarloosd heeft. Dr. Valk, geen sociaal-democraat,
staat in zijn brochure zoozeer op het standpunt, dat het
gewenscht is om nuttig werk te doen uitvoeren, dat hij er
voorstander van zou zijn om op het oogenblik pyramiden
en obelisken te doen bouwen, alleen om de menschen aan het
werk te krijgen. Spreker wil den menschen liever ander werk
geven, maar er zijn toch ook anderen dan de sociaal-demo
craten, die inzien, dat het eerste noodige is te zorgen, dat
die arbeid gebruikt wordt om te voorzien in de behoeften
van de bevolking en dat de vakbekwaamheid bewaard blijft
en dat men gewend wordt en blijft aan het feit, dat men
zich geregeld moet inspannen en dat men daarvoor een be
looning ontvangt om behoorlijk in zijn onderhoud te kunnen
voorzien. Dit wordt niet bereikt door de werkverschaffing,
met haar lage loonen, die misschien hier en daar wat uit
steken boven de uitkeeringen, maar die in elk geval onvol
doende blijven om in de gezinsbehoeften te voorzien. De
werkverschaffing geschiedt door ongeschikte werkkrachten,
die daarvoor niet berekend zijn, voor wie dit werk dikwijls
een beproeving is, omdat zij daaraan niet gewoon zijn, en
die uiteraard niet hetzelfde resultaat kunnen bereiken als
geoefende krachten. Voor dit werk kan bij de arbeiders niet
voldoende belangstelling bestaan. Wanneer dan nog de werk
verschaffing geschiedt in plaatsen, ver verwijderd van de
woonplaats, wordt ook het gezin uiteengerukt en moeten de
arbeiders dikwijls vertoeven in hygiënisch en moreel niet.
aanbevelenswaardige verblijven.
Nu weet spreker, dat de gemeenten zeer worden gedrukt
door de houding van het Kijk en daardoor zeer worden
belemmerd om te doen wat zij noodig achten. Het Kijk heeft
in dit opzicht drieërlei schuld. In de eerste plaats laat het
Kijk aan de gemeentebesturen over om in hoofdzaak de
werkloosheid te bestrijden, terwijl deze toch niet afhankelijk
is van plaatselijke toestanden. In de tweede plaats berooft
het Kijk in die moeilijke omstandigheden de gemeenten
van de geldmiddelen, waarover zij in normale omstandigheden
zouden kunnen beschikken. Hoe is het mogelijk, dat men
zooiets aandurft om, terwijl een gemeentebestuur juist uiter
mate belast wordt met uitgaven, die het niet heeft kunnen
voorzien, het nog te berooven van de geldmiddelen, waarover
het in normale omstandigheden wel zou kunnen beschikken?
In de derde plaats belemmert men de gemeenten in haar
zelfstandig optreden, in een tijd, dat zij daaraan de meeste
behoefte hebben. Er is veel nauwer verband van het leven
en de wenschen van de ingezetenen met een gemeentebestuur
dan met een Rijksbestuur; dit laatste regeert op een afstand