20
MAANDAG 22
JANUARI 1934.
Gemeentebcgrooting Algcmcene beschouwingen.
(Wilmer e.a.)
de Commissie het zoo aangenaam vond om dat te doen,
maar omdat zij, waar haar van deskundige zijde was ver
zekerd, dat de salarissen van het personeel aan Endegeest
relatief, in verhouding tot de salarissen bij de gestichten
elders, niet aan den lagen kant waren, meende in den tegen-
woordigen tijd zich tegen die geringe verlaging niet te mogen
verzetten.
Met betrekking tot het voorstel van mevrouw Braggaar in
zake den post voor schoolkindervoeding (no. 18), zal spreker
het antwoord van Burgemeester en Wethouders afwachten
ten einde te vernemen hoe naar het oordeel van het College
de Yereeniging voor Schoolkindervoeding en -kleeding haar
taak zal kunnen vervullen met een verlaagd subsidie.
Met het voorstel van den heer Kuipers om het kleedgeld
voor het politie-personeel niet te verlagen (no. 21), kan spreker
zich, ofschoon hij zich voorloopig uitspreekt, wel vereenigen,
omdat de salarissen van de politie te Leiden relatief aan den
lagen kant zijn en hij ze niet wil verlagen, zij het dan op deze
indirecte wijze.
De instelling van een vasten verkeerspost op het kruispunt
Breestraat-Hoogewoerd-Korevaarstraat, die de heer Kuipers
voorstelt (no. 25), is een zaak, die niet bij raadsbesluit of
motie moet worden beslist. Men kan deze zaak eens in den
Raad ter sprake brengen, maar dergelijke punten moet men
toch overlaten aan het beleid der politie-autoriteiten.
Spreker zal afwachten wat gezegd wordt over het voorstel
van mevrouw de Cler tot den bouw van woningen voor
ouden van dagen (no. 27), maar kan nog niet inzien, dat in
Leiden speciaal aan die woningen behoefte bestaat.
Spreker zal afwachten wat gezegd zal worden over de
voorgestelde verlaging van de loonen der schoonmaaksters
en werksters.
Tegenover den heer van Eek, die geen voorstander is van
inkrimping van het Raadsverslag, stelt spreker, dat z.i. toch
een goed verslag gemaakt kan worden, ook al wordt dat
minder groot. Spreker wijst daarvoor naar de Raadsverslagen
in de pers, die aanmerkelijk beknopter zijn dan het officieele
Raadsverslag; men kan in de pers herhaaldelijk constateeren,
dat het gesprokene juist wordt weergegeven zonder zoo uit
voerig te zijn als het officieele verslag.
De heer van Eek heeft nog gezegd, dat hij hier wenscht
te spreken voor de tribune, dat hij de tribune wenscht te
gebruiken om propaganda te maken voor het socialisme.
Wanneer de heer van Eek dit bedoelt te doen door het
propageeren van practische denkbeelden en het doen van
practische voorstellen, dan is daartegen natuurlijk geen
enkel bezwaar, integendeel, een dergelijke propaganda
maakt men voor zijn partij vanzelf, ook al zou men het
zelf niet willen maar wanneer hij dit bedoelt te doen
door het propageeren van denkbeelden en het doen van
voorstellen, die niet uitvoerbaar zijn, om zoodoende de
partij-vertegenwoordiging der S.D.A.P. hier sterker te doen
worden, dan keurt spreker een dergelijke propaganda voor
de publieke tribune ten zeerste af en betreurt hij die zeer.
Een dergelijke propaganda voor de publieke tribune zal het
aanzien der parlementaire democratie, die wij allen, vooral
in dezen tijd wenschen hoog te houden, helaas bij velen in
discrediet brengen.
De heer van Eek eindigde zijn rede met een lofprijzing-
van het socialisme en zeide, dat dit zijn maatschappij-in
richting niet alleen op economische, maar ook op moreele
factoren wil bouwen. Spreker hoorde deze verklaring met
genoegen hoewel hij het eens is met de meermalen hier
daartegen terecht gestelde opmerking, dat deze beschouwing-
niet is overeen te brengen met de leer van het wetenschappelijk
socialisme, met het Marxisme, omdat zij de bestaande
principieele verschillen tusschen rechterzijde en socialisme
minder breed maakt; die verschillen blijven echter bestaan,
niet omdat spreker en de zijnen de maatschappij in haar
huidigen vorm zouden willen behouden, zij willen even
zeer als de heer van Eek een essentieele verandering van den
huidigen maatschappij-vorm maar juist omdat spreker en
de zijnen met den heer van Eek van meening zijn, dat een
nieuwe maatschappij moet worden opgebouwd, niet alleen
op economische factoren, maar ook op moreele factoren, en
omdat die moreele factoren niet zijn te vinden üi het socialisme,
noch in zijn theorie, noch in zijn practijk.
De heer van Stralen zegt, dat de heer Wilmer ten onrechte
uit een uitlating van den heer van Eek heeft afgeleid, dat de
leden van diens fractie in het vervolg in den Raad minder
zouden spreken over de verschillende onderwerpen van
gemeentebemoeiing, welke men vroeger kende en welke naar
het Rijk zijn overgegaan, omdat, indien die opvatting van
den heer Wilmer juist was, b.v. de werkloosheidszorg, welke
de Regeering voor een groot deel aan zich heeft getrokken,
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Stralen.)
hier niet meer zou behoeven te worden besproken, terwijl
sprekers fractie er niet aan denkt, ondanks het feit, dat men
plaatselijk aan de steunregeling voor werkloozen weinig kan
doen, de critiek, welke zij heeft op de houding van de Regee
ring en de door deze genomen maatregelen, hier achterwege
te laten. Het zou misschien anders kunnen zijn, indien dat
gene geschiedde, waarop de heer van Eek heeft aangedrongen,
indien n.l. de lieeren, die beweren, dat deze zaken hier niet
moeten worden besproken, maar in 's lands vergaderzaal
thuis behooren, er toe medewerkten om die zaken ook inder
daad in 's lands vergaderzaal in bespreking te brengen. Waar
die heeren dit echter niet doen, zullen spreker en de zijnen
niet nalaten in den Raad over deze zaken het hunne te
zeggen.
Over het antwoord van Burgemeester en Wethouders op
hetgeen in het sectie-verslag over de werkloosheidszorg is
gezegd, moet spreker enkele critische opmerkingen maken.
Het College geeft toe, dat de werkloosheid nog zeer groot is,
al bedroeg het aantal werkloozen, dat op 18 Januari j.l.
was ingeschreven, 3645 tegen 3918 op hetzelfde tijdstip van
het vorige jaar, dus 250 minder. Het aantal werkloozen is
beduidend hooger dan dat getal aangeeft, omdat er een
groot aantal werkloozen is, die zich, omdat ze geen steun
ontvangen of om andere redenen, niet opgeven aan de
arbeidsbeurs. In de 4 jaren crisis is er een groote nood ge
komen in duizenden gezinnen; de toestand daar is zoodanig
geworden, dat zelfs in sommige burgerlijke kringen er de
aandacht op wordt gevestigd en de vraag wordt besproken
of wel maatregelen worden genomen ter voorkoming van
totale ondervoeding en verarming van bepaalde groepen.
Hoewel door het Rijk de steunnormen zelf niet zijn verlaagd,
is toch door verschillende andere maatregelen binnen het
raam van de steunregeling de steun in een aantal gevallen
met guldens verminderd.
Yolgens de steunregeling mag de steun niet meer bedragen
dan tenhoogste 65 of 60 van het loon, dat kan worden
verdiend in het bedrijf, waartoe de betrokkene behoort.
Dit percentage was misschien op zijn plaats toen de loonen
nog hooger waren, maar nu in verschillende bedrijven de
loonen sterk verlaagd zijn, wordt door deze bepaling het
steunpeil steeds sterk naar beneden gedrukt en tenslotte
gebracht op een bedrag, waarvan men niet meer kan rond
komen.
De bijdragen van het Rijk in de kosten van de werkloos
heidszorg zijn sterk verlaagd; van 75 millioen over 1933 tot
46 millioen over 1934. Het is wel niet met zooveel woorden
gezegd, maar dit is toch een uitnoodiging van het Rijk aan
de gemeenten, die zooveel minder ontvangen voor steun aan
de werkloozen om dien steun te verlagen. Spreker uit zijn
waardeering, dat het College niet het voornemen heeft, zooals
uit de begrooting blijkt, om in dit jaar het steunpeil aan te
tasten; hij stelt dat op prijs. Tegen een dergelijken maatregel
zou sprekers fractie zich trouwens ten sterkste hebben verzet.
Spreker stelt voor een onderzoek te doen instellen naar
den toestand in de gezinnen der werkloozen (no. 12); er is
alle aanleiding dit voorstel te steunen. Er is hier veel gesproken
door spreker over den toestand, die in de gezinnen ontstaat
na een zoo langdurige werkloosheid als in deze crisis, maar
dit schijnt nog lang niet genoeg doorgedrongen tot velen,
die wel over de werkloosheid spreken, maar er niet diep op
ingaan en wenschen in te gaan. Daarom acht spreker het
noodzakelijk, dat nu eens officieel blijkt hoe het in de gezinnen
der werkloozen en met lien gelijkgestelden gesteld is.
Men moet de waarheid in het gezicht durven zien en spreker
acht het van belang, dat uit cijfers en feiten blijkt, hoe de
toestand is, wat het kapitalisme van de wereld heeft gemaakt.
Yolgens den heer Wilmer is sprekers voorstel onnoodig en
overbodig en zou het beter in de verschillende commissies
kunnen worden behandeld. Wat de overbodigheid betreft,
is spreker het met den heer Wilmer niet eens; zijns inziens
is het gewenscht, dat men precies weet hoe de toestand is,
en kan men daar alleen achterkomen door het instellen van
een onderzoek van gemeentewege.
Wat aangaat het behandelen van sprekers voorstel in
de commissies, men zou dat kunnen probeeren, maar spreker
heeft den indruk, ja de zekerheid, gebaseerd op een lang
durige ervaring in dergelijke commissies de heer Wilmer
is pas in een dergelijke commissie benoemd dat zulk een
voorstel in de Commissie geen kans op aanneming of bijval
zou hebben. Bij verschillende andere zaken heeft spreker
pogingen in die richting gedaan, maar vrijwel altijd met
negatief resultaat.
Speciaal wil spreker wijzen op den droevigen toestand van
de jeugdige werkloozen. Hij acht het hard noodig, dat daar
naar eens een onderzoek wordt ingesteld. Honderden jongeren
loopen sedert jaren werkloos en andere honderden zijn,