18
MAANDAG 22 JANUARI 1934.
Genieenlcbegrooting Aljjenieene beschouwingen.
(Verweij e.a.)
20.tot 18.-Dien maatregel neemt spreker niet voor
zijn verantwoording.
Een buitengewone ontsiering van deze begrooting is zeker
wel de verlaging van het subsidie aan de Vereeniging School-
kindervoedingspreker doet een hartstochtelijk beroep op
den Wethouder om daartoe niet over te gaan. Deze uitgave
is volkomen verantwoord; de medische medewerker van het
Handelsblad laat een waarschuwend woord hooren, dat de
Overheid heeft te waken tegen ondervoeding van het minst
draagkrachtige deel der bevolking, in casn van de groote
groep van werkloozen. Dit voorstel is toch diep te betreuren
spreker doet een beroep op den Wethouder om desnoods
ten koste van alles dezen post intact te houden. Liever
490.000.in de reserve dan ƒ500.000.wanneer deze
post maar behouden blijft.
Men zou kunnen vragen: hoe wilt U dan de begrooting
sluitend maken. Spreker zou hier zeer gaarne een voorstel
hebben verdedigd om b.v. het aantal opcenten op de gemeente
fondsbelasting voor de hoogere inkomens van 80 tot b.v.
100 te verhoogen, of om het aantal opcenten op de vermogens
belasting te verhoogen, maar daartoe heeft de Raad niet de
bevoegdheid. Daarom wijst spreker op de algemeene reserve
van 500.000.
Het is naar sprekers opvatting volkomen verantwoord de
algemeene reserve aan te spreken, niet alleen met het oog
op den ernst van den tijd, maar ook uit andere overwegingen.
Spreker voorziet, dat de gemeente hoe langer hoe meer af
hankelijk zal worden van de voorschriften van het Rijk, en
als in de toekomst blijkt, dat Leiden over een dergelijke
reserve beschikt, vreest spreker, dat die reserve niet veilig
zal zijn in de oogen van de Regeering in den Haag en bij het
nemen van maatregelen daarnaar zal worden verwezen.
De heer Goslinga zegt, dat die reserve veiliger is bij de
Regeering dan bij den heer Verweij.
De heer Verweij wil er in het bijzonder de aandacht op
vestigen, dat hij die reserve wenscht te gebruiken voor de
door hem aangegeven doeleinden, welke voor alle Raadsleden
stuk voor stuk volkomen verantAvoord zijn.
Wat het personeelsvraagstuk aangaat, heeft spreker in de
secties in overweging gegeven uit de salarisverordening te
schrappen artikel 2, dat voorschrijft, dat om de vijf jaar dooi
de gemeente een z.g. salaris-commissie in het leven moet
worden geroepen, aangezien naar zijn meening sedert de
instelling van het Georganiseerd Overleg en gezien de ervaring,
met de laatste salaris-commissie opgedaan, dat artikel geen
reden van bestaan meer heeft. Hij is zeer erkentelijk A-oor het
antwoord Aran Burgemeester en Wethouders, dat zij bij de
volgende herziening tot die schrapping het initiatief zullen
nemen, maar hij ziet niet in, waarom daarmede zoo lang
moet worden gewacht. Waar in dezen geen verschil van meening
bestaat, kan er z.i. zonder bezivaar direct een agenda-punt
voor een van de Raadsvergaderingen van worden gemaakt.
Er is in de secties door spreker aan het adres van den
Wethouder, dien deze zaak aangaat, een uitdrukking ge
bezigd, welke hij in de openbare zitting niet zal herhalen,
maar welke toch wel was ingegeven door de bij hem bestaande
groote ontstemming over het lang uitblijven van het ambte
naren- en werkliedenreglement. Hij heeft dat gedaan, omdat
aan hem en de zijnen vaak Avordt veiAveten, dat zij jaar in
jaar uit met dezelfde zaken terugkomen, en hij als tegenwicht
daartegenover heeft Avillen stellen, dat die zaken sedert jaren
haar beslag hadden kunnen krijgen en, wanneer dit was ge
schied, de leden van zijn fractie er niet telkens op hadden
behoeven terug te komen.
Intusschen, waar Burgemeester en Wethouders antwoorden,
dat zij vóór 1 Juli het ambtenaren- en werkliedenreglement
in den Raad willen brengen, en waar de Regeering Aria Ge
deputeerde Staten er sterk op aandringt om in dat reglement
bepaalde artikelen op te nemen, vertrouwt spreker, dat de
zaak spoedig haar beslag zal krijgen.
Op sprekers Auaag, of er voor het Georganiseerd Overleg
ook een reglement van orde bestaat, dat er krachtens artikel 12
van dat reglement moet zijn, is geantwoord, dat die zaak in
de verordening van 1919 geregeld is. Inderdaad gold die
verordening in 1919, maar die is in 1924 door een geheel
nieuwe Vervangen, waarmede dus ook is vervallen de ver
ordening, waarnaar het College in zijn antwoord verwijst;
die bestaat dus op het oogenblik niet. Spreker geeft in over
weging om, wanneer die verordening van 1919 inderdaad nog
bestaat, die bepaling zonder meer over te nemen in de ver
ordening van 1924; hiermede komt men tegemoet aan een
in de practijk gebleken behoefte.
De heer van Weizen stelt voor wederinvoering van de
zakelijke belasting op het bedrijf (no. 32). De sociaal-demo-
Gcmcenlebcqrootinq Alqemcene beschouwingen.
(Verweij e.a.)
craten zijn jaren achtereen met een dergelijk voorstel gekomen,
dit jaar echter niet. Wederom doen overwegingen, ontleend
aan den minder gunstigen toestand van de financiën, voor-
zoover den gewonen dienst betreft, spreker er toe overhellen
aan dit voorstel zijn stem te gevener zijn natuurlijk eenige
bezwaren aan verbonden; spreker heeft destijds den heer
Goslinga betwist, dat de werkgevers deze belasting op de
arbeiders zouden verhalen; er zullen misschien enkele van
die werkgevers zijn, maar zij zullen toch niet allen zoo zijn.
Het gaat om 10 of 12 cent per week.
De heer Goslinya: ƒ12.per jaar.
De heer Verweij: Vanaf den 12den arbeider. Hierin zit
eenige progressie. De werkgevers met minder dan 10 arbeiders
zijn van deze belasting vrijgesteld. Intusschen is spreker
voor de verschillende bezwaren, aan deze belasting ver
bonden, niet blind; aan alle belastingen zijn bezwaren ver
bonden, maar daar moet men overheenstappen. Spreker is
dus bereid in het belang van de financieele positie van de
gemeente aan dit voorstel zijn stem te geven.
De heer Wilmer zegt, dat in dezen tijd de verlangens van
meerderen men moet hun aantal niet onderschatten,
maar mag het ook niet te hoog aanslaan uitgaan naar een
dictatuur op politiek terrein, naar links of naar rechts, d.w.z.
communistisch dan wel fascistisch of nationaal-socialistisch.
Men kan natuurlijk deze terminologie ook op geheel andere
Avijze gebruiken. Evenmin als het communisme relatie heeft
met wat men bij de politieke verhoudingen hier te lande de
linkerzijde noemt, evenmin bestaat er verwantschap tusschen
het fascisme en nationaal-socialisme en de rechterzijde.
Spreker gelooft niet, dat het Nederlandsche volk zich door
een van deze twee extremistische stroomingen zal laten mee-
sleepen. Maar naast deze extremistische stroomingen leeft in
vele kringen de wensch, dat er zal zijn een sterk gezag, doch
met behoud van een gezonden volksinvloed.
De Roomsch-Katholieke Staatspartij plaatst in haar pro
gram voorop, dat zij wenscht een gezonden volksinvloed en
een sterk gezag. Dien wensch moet ook het gemeentebestuur
van Leiden door zijn daden trachten te verwezenlijken.
Er zijn in de gemeente drie gezagsorganen, de Burgemeester,
het College van Burgemeester en Wethouders en de Raad.
Wil het gezag in een gemeente inderdaad sterk zijn, dan moe
ten deze gezagsorganen niet tegen elkander in of naast
elkander werken, maar moeten zij samenwerken. Bij een
mijlpaal in het gemeentelijke politieke leven als de behandeling
van de begrooting is, is het, naar spreker meent, goed voor
elk dezer drie gezagsorganen eens te overwegen, of het aan
dien eisch van samenwerking, noodig om een gemeente goed
te besturen, zoo goed mogelijk heeft voldaan.
Helaas moet spreker constateeren, dat ditmaal het sectie-
Aderslag den schijn wekt, dat aan de samenwerking tusschen
tien Raad en het College van Burgemeester en Wethouders
heel veel ontbreekt. Wat onvriendelijkheid van toon betreft,
overtreft dit verslag waarschijnlijk al zijn voorgangers. Die
onvriendelijkheid vindt spreker ongetwijfeld in enkele op
merkingen van Raadsleden, maar ook en in nog sterker
mate in de Memorie van Antwoord van Burgemeester en
Wethouders. Dit kan en mag zoo niet voortgaan.
De volgende conclusie, welke spreker uit zijn korte be
schouwing over het gezag in de gemeente zou Avillen trekken,
is, dat, Avil het gezag in een gemeente inderdaad sterk zijn,
de drie gezagsorganen moeten samenwerken, Avaarbij hij den
nadruk legt op „werken" in tegenstelling met praten. Praten
kan nuttig en noodzakelijk zijn, maar als men praat onevenredig
lang in verhouding tot het resultaat, dat bereikt kan worden,
kan dat praten niet als een nuttige handeling worden be-
schouAvd. Aan dat soort praten maakt de Raad zich schuldig,
Avanneer hij zich gaat beAvegen op een terrein, dat het zijne
niet is of niet meer is. De heer van Eek heeft verklaard en
hierin zou spreker gaarne een verblijdend perspectief voor
de toekomst willen zien kort te zullen zijn in zijn rede,
omdat het terrein A'an de gemeentepolitiek begrensd is door
dat de Regeering vele beslissingen aan zich getrokken heeft.
Spreker hoopt, dat dit een aanwijzing zal zijn dat door de
sociaal-democratische fractie voortaan niet meer zal worden
gepraat over zaken, die nu eenmaal men mag het betreuren
of niet niet of niet meer liggen in de machtsfeer van den
Raad.
Aan nutteloos praten maakt men zich ook schuldig als
men zonder noodzaak een discussie, die in een Raadscommissie
kan worden gehouden, naar den Raad brengt, omdat uiter
aard in een Raad minder vruchtdragend over een zaak kan
worden gesproken dan in een Raadscommissie.
Als haar voornaamste taak heeft de gemeente in dezen