MAANDAG 22 JANUARI 1934. 13 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede.) Eenzelfde behandeling is te constateeren ten aanzien van het bewaarschoolonderwijs. In 1927 was hier aanhangig de reorganisatie van het bewaarschoolonderwijs en op 22 De cember 1930 werd een voorstel gedaan tot gelijkstelling van openbaar en bijzonder bewaarschoolonderwijs, dat is aan genomen. Men mocht toen toch verwachten een snelle afwerking van de in dat voorstel vastgelegde regels; 2 jaar later, 15 December 1932 kwam eindelijk een verordening tot regeling- van die zaak in den Raad. Spreker zon nog op verschillende punten kunnen wijzen juist in die richting, die dezelfde af- deeling nu en dan vertoont. Daarom maakt spreker er bezwaar tegen, dat er zoo buitengewoon weinig kracht is om beslissingen te nemen en zaken te doen; dat is geen manier. Er moet een einde aan komen. Wanneer dergelijke zaken zoo op de lange baan geschoven worden, schiet de A-ruchtbaarheid van die afdeeling in elk opzicht tekort. Inzake het late verschijnen van begrooting en rekening- beroept. het Ooilege zich op 2 nota's, een bij de begrooting en een bij de rekening; het zegt, dat het wel mogelijk is, dat het late verschijnen van begrooting en rekening eenigs- zins in de hand is gewerkt door het oponthoud, dat het goedkeuren van de rekening in de Commissie van Financiën heeft gehad. Spreker neemt aan, dat er een dergelijk ver schijnsel geweest is, maar het College mag zich daarop zeker niet beroepen, omdat de Wethouder van Financiën de Com missie van Financiën voorzit en dus invloed heeft op de wijze, waarop deze haar taak doet. Spreker komt thans tot de financieele positie van Leiden. Geconstateerd kan worden, dat de kapitaalspositie van Leiden, ook thans nog, buitengewoon gunstig is. De ge middelde schuld per inwoner is niet te hoog en bij de ge meentebedrijven bestaat een zeer gunstige verhouding tusschen kapitaal en winst. Dit is niet een gevolg van een onbillijke winst-marge, maar vindt haar grond in de voor zichtige financieele politiek, waarover spreker het reeds heeft gehad. Het sparen van kleine deelen van dé winst over een lange reeks van jaren, heeft aan die bedrijven kapitaal toe gevoerd, dat thans zijn rente opbrengt en in den vorm van hoogere inkomsten de gemeentekas steunt. Spreker mag wijzen op het gelukkige voorbeeld, dat kort geleden den Raad passeerde. Het betrof het Openbaar Slacht huis, dat in 1908 ton heeft gekost en dat thans, met de uitbreiding van 31 ton, een boekwaarde zal krijgen van 4 ton. Het spreekt van zelf, dat men, als men de lage kapitalen ging vergelijken met de winst, op den verkeerden weg zou zijn, want, nu er een groote besparing heeft plaats gehad, komt dit de gemeente ten goede. Er zijn nog meer goede dingen op te merken. Een groot deel van de stad is verbeterd door aanwending van de over schotten van vorige jaren. Spreker heeft in de stukken daarop de aandacht gevestigd, niet echter in den geest zooals Burge meester en Wethouders het hebben opgevat. Hij heeft ge constateerd, dat dit mede de oorzaak is van de besparing, welke de Wethouder van Fabricage op zijn begrooting heeft kunnen aanbrengen. Het is aan te merken als een reserve voor de gemeente. De kapitaaldienst ziet er nog zeer gunstig uit. Er is on geveer 4 millioen vastgelegd in allerlei kapitaalsuitgaven en dat bedrag kan grootendeels uit eigen middelen worden gefinancierd. Zeker, er is een Stadhuisfonds, dat daaraan medewerkt, en er zijn deposito's van derden, maar de grootste helft van die 4 millioen kan uit de eigen middelen worden gefinancierd. Toen kort geleden een leening werd gesloten, werd die voor een groot deel bestemd voor conversie en slechts voor een klein deel om daardoor de middelen vrij te maken, om de tekorten van den gewonen dienst te dekken. Waar de toestand zoo is en waar hier en daar zoo be duidende reserves aanwezig zijn, is voor een toezien op de Leidsche financiën wel reden, maar behoeft men niet be vreesd te zijn, dat men zal vastloopen, als men het hoofd maar koel houdt. Of dit geschiedt, daarvan is spreker niet tenvolle overtuigd, maar in elk geval moet men het doen, want spreker voorziet grootere moeilijkheden, welke straks ondervangen zullen moeten worden en waarvoor men reserves noodig heeft. Doet men voortdurend kapitaalsuitgaven, dan ziet hij daarin een groot gevaar. Den laatsten tijd versnippert Leiden zijn kapitaalsuitgaven, nu eens een kleinigheid hier, dan eens daar en die kleinig heden kosten aan de gemeente rente en aflossing. Spreker wil een autoriteit aanhalen, die zeker door den Wethouder van Financiën niet zal worclen miskend, n.l. Minister Colijn, die in zijn boek over Indische financiën de opmerking heeft gemaakt, dat buitengewoon ook gewoon is, wat uitgaven betreft. Het komt tenslotte in anderen vorm op het budget der gewone uitgaven terug en spreker wil er bijvoegen: en dan verhoogd met de rente. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede.) Wanneer men dus de kapitaalsuitgaven beperkt, dan komt men tot verlaging van de begrooting en tot een natuurlijke besparing. Spreker hoort den heer van Eek al zeggen: de heer de Reede is bezig den boel dood te maken. Die opmerking wil spreker bij voorbaat ondervangen. Het gaat op dit oogenblik om den gewonen dienst. Deze moet sluiten, en niet sluitend gemaakt worden; d.w.z. hij moet in ontvangsten en uitgaven, op één jaar betrekking hebbend, in evenwicht zijn. De middelen, welke daarvoor in aanmerking komen, zijn ver schillend naar gelang van de tijdsomstandigheden. Zijn deze laatste normaal en treedt er een crisis in, zooals vroeger om de 6 of 7 jaren het geval was, dan mag voor het dichten van zulk een gat een stuk reserve worden gebruikt, maar is de toestand zooals die nu is geworden, en staat men voor een doorloopende reeks van jaren, welke tekorten zal brengen, dan is het misdadig die tekorten met reserves te dekken. Dat spreker, als hij die opvatting koestert, daarbij in goed gezelschap is, kan hij aantoonen door te verwijzen naar de gestie van de Regeering in den Haag. Zoowel de tegen woordige als de vorige Minister van Financiën hebben er niet tegen opgezien sterk het mes te zetten in de uitgaven van het Rijk en b.v. op de onderwijsuitgaven een belangrijke bezuiniging toegepast. De gemeenten zijn in dat opzicht achter; zij hebben aan ernstige bezuiniging betrekkelijk weinig gedaan. In 1932 en 1933 heeft men te Leiden het tekort eenvoudig gedekt met reserve en verhooging van in komsten en in 1934 zou het haast gebeurd zijn, dat het College de begrooting van 1934 was gaan dekken met middelen, welke nog niet eens vrij waren en dus niet ter beschikking stonden. Spreker heeft verstomd gestaan van een dergelijke financieele politiek. Het feit, dat verschillende Raadsleden over een sluitende begrooting hebben gesproken, en zelfs het feit, dat het College ongeveer 3 bladzijden vol redeneert in de Memorie van Antwoord om die gestie goed te praten, maakt die gestie allerminst goed, want, toen de Wethouder van Financiën in October j.l. de mededeeling deed geslaagd te zijn in het maken van een sluitende begrooting, berustte die mededeeling op gronden, welke dieconclusienietkondendragen. Dit was een van de redenen, waarom spreker meende het financieel beleid van Burgemeester en Wethouders in de secties te moeten critiseeren, en nu spijt het hem, dat het College, zelf inziende dat hij gelijk had, blijkens het verder verloop van de zaak, desniettemin twee of drie bladzijden van de Memorie van Antwoord vol heeft geredeneerd. Het ging bij spreker niet om het kleine tekort, dat op de begrooting zou zijn, want dat vond hij op dat oogenblik niet van belang het ging ook niet om de Regeeringsmaatregelendaarmede kon het College geen rekening houden en dat heeft spreker zelf ook niet gedaan; het ging ook niet om Gedeputeerde Staten en evenmin om de omzetbelasting, maar om de methode; men boekte ontvangsten uit 1933, waarvan men niet zekerheid had, dat ze beschikbaar waren over naar 1934 en zeide: nu hebben wij een sluitende begrooting en in het vage verschiet de kans, dat de reserve moet worden aan gesproken. Zoo maakt men geen sluitende begrooting; dat doet men met positieve aanwijzing van de middelen; eerst dan kan de Raad met vrucht debatteeren over de middelen, gebruikt om de begrooting sluitend te maken. Wanneer spreker verder leest van de saneering van den dienst 1933 in verband met den dienst 1934, dan is, vindt hij, dat heel mooi gezegd, maar een verband tusschen beide diensten was er inderdaad niet; men had dat verkeerd gelegd. Nu de werkelijkheid sprak, bleek, dat de 2 ton van de Lichtfabrieken noodig waren in 1933; de overschrijving- uit 1933, die de Wethoudei van Financiën beoogde, was on mogelijk en nu was zijn groote fout, dat hij in een sluitende begrooting een gat sloeg om een niet sluitende begrooting sluitend te maken. Totnutoe is hier niet voldoende bezuinigder is betrekkelijk weinig aan gedaan. In den grond van de zaak erkent het College dit ook; eindelijk, na 2 of 3 maal vragen heeft men een opsomming* van de bezuinigingen gekregen. Inderdaad staan er enkele posten van bezuiniging bijmen redeneert verder in de ruimte, dat nog verschillende middelen ge vonden zijn, maar er staan ook posten bij, die absoluut geen bezuiniging zijn en waarop het College geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Allereerst de door het Rijk opgelegde salarisverlaging, waarvan dus absoluut niet gezegd behoeft te worden: dat is een bezuiniging, die wij hebben ingevoerd. In de tweede plaats wordt een saneeringsmaatregel tot be zuiniging gestempeld; spreker bedoelt den post, bij de Licht fabrieken op de reserve afgeschreven, waardoor latere af schrijvingen achterwege blijven. Het karakter van dien post wordt verkeerd voorgesteld; dit is geen bezuinigingspost, maar eenvoudig het opeten van reserves.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 13