12
MAANDAG 22 JANUARI 1934.
Gemeentebegrooting Algemeen» beschouwingen.
(Wilbrink e.a.)
tegenwoordig!. De anti-revolutionnairen en christelijk-histo-
rischen zouden dan ongetwijfeld broederlijk en eensgezind
optreden en van harte hun stem aan zulk een motie geven.
Hij heeft die motie echter niet voorgesteld, maar hij zou
een beroep willen doen op Burgemeester en Wethouders om
het houden van optochten op Zondag geheel te verbieden.
Burgemeester en Wethouders hebben getracht de sociaal
democraten te bevredigen door hun het houden van op
tochten op Zondagavond toe te staan, maar het College
heeft ervaren, dat zij aan dien vinger niet genoeg hebben,
dat zij de geheele hand eischen. Volgens den heer van Eek zou
de overgroote meerderheid der Leidsche burgerij geen bezwaar
hebben tegen het plaats hebben van optochten met muziek
op Zondag, maar het is spreker een raadsel, waaruit de heer
van Eek te dien aanzien eenige zekerheid zou kunnen putten,
want hij mag zeggen, dat de Roomsch-Katholieken oppor-
tuniteitspolitiek voeren, maar spreker is overtuigd, dat het
overgroote gedeelte der belijdende Roomsch-Katholieken
niet gediend is van optochten op Zondag met muziek en
banieren.
Spreker vraagt, waarom nu in dezen tegemoetgekomen zou
moeten worden aan het 1/3-gedeelte der bevolking, dat door de
sociaal-democratische Raadsleden wordt vertegenwoordigd,
en een ander derde gedeelte der bevolking in zijn gevoelens
zou moeten worden gekrenkt. Hij ziet daartoe geen enkele
reden. Wie heeft nu eigenlijk recht op de openbare straat?
Niemand
Spreker hoort roepenallemaalZeker, allemaal hebben
zij recht om de openbare straat te gebruiken voor het doel,
waarvoor zij geëigend is, n.l. voor het gewone verkeer, maar
de openbare wegen zijn er niet om door een kleine groep te
worden bezet voor het houden van optochten. Als spreker
ten behoeve van zijn bedrijf een stuk van de openbare straat
wil bezetten, dan eischt de gemeente daarvoor betaling van
hem. De gemeente, de gemeenschap mag daarover beschikken,
niet een kleine groep ingezetenen.
De heer van Eek voegt spreker toe: dat is wel democra
tisch! Het heeft met democratie niets te maken. Spreker
noemt demagogie de brutale eischen, welke de sociaal
democraten weten te stellen door te zeggen, dat hun, omdat
zij een deel van het volk vertegenwoordigen, bepaalde voor
rechten toekomen. Die eischen hebben zij tendeele inge
willigd gekregen, doordat zij ze scherp naarvoren hebben
gebracht en doordat aan den anderen kant zoo vaak is
gedacht: laten wij het maar even toegeven, dan loopt de
zaak rondMaar men ziet, dat de sociaal-democraten aan
een beetje toegeven niet genoeg hebben.
Spreker hoort daar zeggen, dat het er niet op aankomt
voor tweede en derde klasse burgers. Yan een dergelijke
kwalificatie is geen sprake, maar het behoeft toch ook niet
zoo te zijn, dat de sociaal-democraten, die voor het bestuur
der gemeente geen verantwoordelijkheid willen dragen, als
eerste klasse burgers en zij, die die verantwoordelijkheid wel
op zich willen nemen, als tweede en derde klasse burgers
zouden worden aangemerkt.
De partijen, aan welke Burgemeester en Wethouders hun
gezag kunnen ontleenen, welke op het standpunt staan, dat
het gezag van God is gegeven, welke zich aan dat gezag
willen onderwerpen om Gods wil en het gezag willen steunen,
hebben er in de eerste plaats recht op, dat de Overheid
rekening houdt met Gods gezag en Gods ordonnantiën in
het leven worden geëerbiedigd.
Met aandrang wil spreker een beroep doen op Burgemeester
en Wethouders, waar zij overtuigd kunnen zijn, dat de
sociaal-democraten te Leiden geen oogenblik er aan denken
het wettelijk gezag te steunen, ook al zou men hun meer
tegemoetkomen door aan hun wenschen en eischen toe te
geven, om, wanneer er weer verzoeken worden gedaan van
die zijde tot het mogen houden van optochten met muziek
en banieren op Zondag, een weigerend antwoord te geven
en te zeggen: wij wenschen meer rekening te houden met
de verlangens van hen, die, in tegenstelling met u, ons in
de handhaving van het gezag willen steunen.
De heer de Reede zal geen algemeene politieke beschou
wingen houden, maar zich bepalen tot de politiek van Leiden.
De bekende verschijnselen, welke in stad en land naar buiten
treden, kunnen ook hier worden vastgesteld. Ook hier heerscht
een moeilijke toestand en het is in het bijzonder voor Burge
meester en Wethouders en voor den Raad een zorgvolle taak
om de stad te besturen, al kan daarbij gesteund worden op
buitengewoon gunstige omstandigheden. Deze laatste ziet
spreker in de economische structuur der gemeente, waarin de
sterke crisis-elementen ontbreken, omdat b.v. de metaal
industrie een minder belangrijke plaats inneemt en de scheep
vaart op de welvaart van de stad betrekkelijk weinig invloed
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen
(de Reede.)
uitoefent, terwijl een groote groep van burgers met vaste
inkomens naast een sterken middenstand, die vol ijver zijn
taak in de maatschappij vervult, en naast een industrie,
welke zich in hoofdzaak toelegt op de voorziening in de
behoeften van dagelijksch gebruik, een muur vormen tegen
een te snel verval.
Bovendien is een factor van groote beteekenis de sterke
financieele positie, welke de gemeente Leiden in een reeks
van jaren heeft opgebouwd. Het gevolg daarvan is, dat men
met gerustheid ook nu nog kan spreken van Leidens finan
cieele kracht; Leiden heeft financieele weerstandskracht en
die zal onder alle omstandigheden moeten worden gehand
haafd, want spreker voorziet niet, dat straks de tijd van
omstreeks 1930 weer zal terugkomen, dat inkomsten uit
kapitaal en arbeid weer hetzelfde niveau zullen bereiken als
toen. Daarin ligt besloten de eisch, dat men zorgen moet met
een verlaagd inkomstenniveau tenslotte toch te komen tot
een sluitende gemeentebegrootingdaarvoor heeft Leiden zijn
financieele weerstandskracht juist noodig; die zal het in
staat moeten stellen zonder al te groote schokken op dat
lagere niveau aan te landen; het College is het aangewezen
lichaam om op dien weg leiding te geven; doet het een
beroep op den Raad, dan kan het eischen, dat deze dien
steun tenvolle zal geven. Spreker zegt zijn steun nu reeds
volgaarne toe, mits het College er op rekent, dat die steun
zoo noodig gepaard zal gaan met critiek, die dan opbouwend
zal zijn, zooals spreker meent die gegeven te hebben zoolang
hij in den Raad zitting heeft.
Toen spreker de verdediging van het algemeen beleid van
het College in de Memorie van Antwoord las, dacht hij,
met een kleine variatie op de woorden van een wijzen koning
uit de oudheidwie zijn geest beheerscht, is sterker dan die
een stad bestuurt, want ofschoon ook spreker op dit gebied
fouten aankleven, heeft hij toch niet den indruk kunnen
krijgen, dat de verschillende gedachten, door het College in
de Memorie van Antwoord neergelegd, uit een beheerschten
geest zijn gekomen.
Spreker heeft een opmerking gemaakt, waarvan hij erkent,
dat ze wel zeer aan den sarcastischen kant washij heeft
dus zijn verdiende loon, dat het College ook met een sarcas
tische opmerking geantwoord heeft. Spreker heeft echter die
opmerking in de haast van de behandeling der begrooting
in de secties spontaan gemaakt, terwijl het College wel
overwogen en schriftelijk erop heeft geantwoord; dat staat
dus lang niet gelijk. Die opmerking, die betrof liet bestuur
van de Leidsche Duinwater Maatschappij, vond daarin haar
oorsprong, dat het College aanvankelijk den schijn heeft
gewekt, dat men niet tot uitbreiding van het bestuur wilde
overgaan en dat die zaak reeds sedert Juli 1930 hangende
isdaarmede is voldoende verklaard dat aan iemands geduld
wel eens een einde kan komen. Spreker neemt aan, dat heeft
hij achteraf gehoord, dat dit niet aan het College te wijten
is, maar dat kon hij toen niet weten; zijn ergernis over het
lange uitblijven van een beslissing was dus volkomen ge
motiveerd.
Verder schijnt het College een tegenstelling te maken
tusschen het gemeentebestuur en den Raadimmers, er staat
dat het gemeentebestuur in zijn prestige geschokt wordt
wanneer de Raad critiseert. Spreker moet daartegen als
christelijk-historisch man bezwaar maken; zijn geestver
wanten stellen prijs op het behoud van de staatsinstellingen
en eischen, dat de wet wordt nageleefd en die is duidelijk
de Gemeentewet stelt den Raad aan het hoofd van de ge
meente, en wanneer er in dezen vorm over gesproken wordt,
schijnt het wel alsof de critiek tegen het College critiek tegen het
gemeentebestuur is; dat is allerminst juist; integendeel, de
Raad zit hier niet als adviseerend, maar als mede-besturend
lichaam en is verantwoordelijk voor elk besluit, meer nog
dan het College. Daarom kan een critiek tegen het College
nooit zijn een critiek tegen het gemeentebestuur, maar een
tegen de menschen met de dagelijksche leiding.
Het College zegt de klachten over de langzame afdoening
van zaken moeilijk te kunnen ontzenuwen, zoolang men die
klachten niet nader,omschrijft, maar die klacht is niet geheel
onomschreven gebleven. Spreker wijst op het Ambtenaren-
en het Werkliedenreglementzoolang hij hier zit, is daarop
aangedrongen. Spreker stelt daartegenover, dat op 12 Juni
1931 een Rijksambtenarenreglement is verschenen en dat
daarop voor het Departement van Financiën op 5 Augustus
1931, dus 2 maanden later, een organisatie-besluit voor den
belastingdienst is verschenen; hier zit men echter nog steeds
op een ambtenarenreglement te wachten. Dat is geen af
doening van zaken. Men mag zich beroepen op de 250 in
het Georganiseerd Overleg ingediende amendementen, maar
laat de Wethouder dan den knoop doorhakken en de zaak
afdoen.