DINSDAG 19 DECEMBER 1933.
515
Geneeskundiqc armenverzorqinq.
(Romijn e.a.)
ziekenhui,sbijdragen door Maatschappelijk Hulpbetoon zal
worden gevolgd.
Over de bestaande verordening zijn reeds eenige harde
noten gekraakt, toen eenige jaren geleden over de toepassing
van de verordening een debat heeft plaats gehad en de heer
Goslinga haar in bescherming heeft genomen. Het feit, dat
over de uitvoering van de verordening door het College van
Burgemeester en Wethouders verschil van meening bestaat,
zou naar sprekers gevoelen een reden te meer moeten zijn
om te trachten zoo spoedig mogelijk van de verordening af
te komen. Deze steen des aanstoots is dan weggenomen. In
die omstandigheden acht spreker het gewenscht zijn instem
ming te betuigen met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders (en dit vooral tegenover de leden, die de be
staande verordening hebben gecritiseerd) om de bestaande
verordening in te trekken en de geneeskundige armver
zorging onder Maatschappelijk Hulpbetoon te brengen, zonder
dat Maatschappelijk Hulpbetoon een verordening meekrijgt,
zooals thans bestaat.
Spreker heeft de argumentatie van mevrouw Braggaar
de Does niet geheel en al kunnen volgen. Zij heeft zich er
over beklaagd, dat in het Ingekomen Stuk niet vermeld
staat, dat ook de Commissie voor Maatschappelijk Hulp
betoon de vaststelling van dergelijke normen door den
Gemeenteraad zou wenschen. Dat is echter ook niet in de
Commissie besloten of uitgesproken. De Commissie heeft
alleen gezegd: Afgezien van mogelijke juridische bezwaren
(die, toen de vergadering der Commissie over deze aan
gelegenheid werd gehouden, nog niet waren onderzocht),
hebben wij er geen bezwaar tegen, dat de Raad dergelijke
normen bepaalt.
De Commissie heeft in het geheel niet de intentie gehad,
waarvan de heer Wilbrink de Commissie af en toe verdenkt,
het liefst zooveel mogelijk en met een zeker sadisme in te
gaan tegen datgene, wat de Raad wenscht en zegt.
Volgens den heer Wilbrink gaf het feit, dat er nu 2 Raads
leden meer in Maatschappelijk Hulpbetoon komen, meer
waarborgen, dat de toepassing van deze materie zal plaats
vinden zooals de Raad wenscht. Spreker heeft altijd het
gevoel misschien brengt zijn advocatenpractijk hem
daartoe dat, als men iemand waarborgen vraagt, dit ge
woonlijk is omdat men zijn bloote belofte niet geheel ver
trouwt en dus gaarne nog iets meer wil hebben.
De heer Wilbrink zegt, dat dat komt omdat advocaten-
beloften zeker niet altijd evenveel waarde hebben.
De heer Romijn zegt, dat Maatschappelijk Hulpbetoon
geen advocaat is en niet als advocaat handelt. Men mag dus
Maatschappelijk Hulpbetoon niet met een advocaat verge
lijken. Maatschappelijk Hulpbetoon is niet van plan om,
wanneer deze verordening ingetrokken is, maar te gaan
schalten und walten inzake dit verhaal van ziekenhuis-
bijdragen op een manier, die rumoer zou veroorzaken. Deze
zaak is in Maatschappelijk Hulpbetoon meermalen be
sproken, dat het standpunt innam, dat het dankbaar was,
dat een dergelijk tarief bestaat en dat het zeer stellig voor
nemens is zich overeenkomstig die verordening te gedragen
en die toe te passen, zooals die totnutoe werd toegepast,
mèt de fout, die volgens de lieeren Koole en Groeneveld en
mevrouw Braggaar op het oogenblik door het College bij de
uitvoering van die verordening wordt begaan, omdat die
fout van het College geen fout is, maar een toepassing van
de geheele verordening, die volkomen juist is. De heer Koole
motiveert zijn stelling hiermede: wanneer iemand valt onder
deze verordening en dus een zeker inkomen heeft, en een
zekere bijdrage moet worden betaald in de verpleging, dan
is hij niet behoeftig. Dat standpunt van den heer Koole zou
spreker niet graag willen deelen, want bij den heer Koole
is het: alles of niets; daartusschen ziet hij geen mogelijk
heden: men is behoeftig of men is het niet. Wanneer dat
juist zou zijn, dan hield spreker zijn hart vast, wat dan niet
over Maatschappelijk Hulpbetoon zou worden gezegd. Bij
Maatschappelijk Hulpbetoon komen juist herhaaldelijk ge
vallen van gedeeltelijke behoeftigheid voor; de meeste ge
vallen zijn zelfs aldus; dan moet bij-steun gegeven worden.
Gaat men echter uit van het standpunt: men is behoeftig
of niet, dan zou men niet in staat zijn een zeer groote cate
gorie van personen, die hulp noodig hebben, te helpen,
omdat men dan de consequenties aanvaardende van het
standpunt van den heer Koole zou moeten zeggenmen
moet absoluut behoeftig zijn, dus verstoken van alle nood
zakelijk levensonderhoud; dan kan de volle steun gegeven
worden, maar zoodra men in staat is zich iets van dat nood
zakelijk levensonderhoud te verschaffen, mag er niets meer
bij gegeven worden en moet men maar zien zich te redden.
Geneeskundige armenverzorging.
Deze interpretatie van het criterium behoeftigheid kan dus
toch nooit gevolgd worden en zou aanleiding geven tot
dergelijke scheeve constructies en tot zulke wanverhoudingen,
dat men eenvoudig als gezond denkend mensch een dergelijk
criterium Verre van zich moet werpen.
De heer Groeneveld heeft zijn hart vastgehouden bij den
verderen gang van deze zaken, omdat nu eenmaal bij
Maatschappelijk Hulpbetoon de individueele behandelings
wijze wordt gevolgd en hij bij ervaring meent te weten, dat
dit zoo verschrikkelijk verkeerd is. Spreker heeft echter het
laatste jaar uit en ter na betoogd, dat Maatschappelijk
Hulpbetoon juist daarvan af gaat en de betrokkenen gaat
behandelen naar normen en tarieven. De Commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon is dankbaar, dat met ingang-
van 1 Januari a.s. die normatieve behandeling kan plaats
vinden en de kwestie van de ziekenhuis bijdragen niet op de
individueele manier zal worden behandeld. De Commissie
weet bij ervaring, dat hoe ideaal de individueele behandelings
wijze in theorie ook moge zijn, ze in de huidige omstandig
heden, gezien het groote aantal aanvragen en de outillage
van de verschillende diensten, niet te volgen is en men, om
uit de moeilijkheden te komen, het beste doet met zich te
richten naar bepaalde normen en een bepaald tarief.
Spreker heeft nu van de sprekers der sociaal-democratische
fractie vernomen, dat deze niet met het voorstel van Burge
meester en Wethouders zal kunnen meegaan, wanneer niet
door den Raad op de een of andere wijze het tarief en de
normen worden vastgesteld. Met het oog daarop wanhoopt
spreker er aan, de fractie van de S.D.A.P. voor het voorstel
van Burgemeester en Wethouders te winnen, aangezien hij
de aanneming van een dergelijk tarief zeer sterk moet ont
raden, geenszins omdat spreker gevoelt, dat Maatschappelijk
Hulpbetoon als een of andere wreede fiscus of tollenaar zal
trachten in allerlei hoekjes en gaatjes den menschen geld af
te zetten en hen te vervolgen. Dit is noch de intentie van
spreker, noch die van Maatschappelijk Hulpbetoon. Spreker
wil de aanneming alleen zeer sterk ontraden, omdat anders
een situatie wordt geschapen, die een behoorlijke uitoefening-
van dezen tak van Overheidszorg onmogelijk maakt, althans
in zeer hooge mate zal belemmeren.
Spreker sluit zich daarom gaarne aan bij de vertrouwens
volle woorden van den heer Wilbrink. Het doet spreker
genoegen, dat het College naar het schijnt er zoozeer in ge
slaagd is den juisten toon te treffen, dat de heer Wilbrink
zeer gaarne meegaat met de suggestie van het College om
eerst de zaken aan te zien en af te wachten, hoe de verdere
gang van zaken zal zijn. Spreker hoopt, dat de gedachte,
die bij den heer Wilbrink leeft, algemeen in den Raad zal
worden gevoeld en gevolgd en de Raad bereid zal zijn met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals het is
ingediend, mede te gaan.
Als spreker mevrouw Braggaar—de Does goed heeft be
grepen, heeft zij gezegd, dat de invoering van deze wijziging
noodig is, omdat er practisch in de ziekenhuizen geen eerste-
klasse-patiënten meer zijn en de tweede-klasse-patiënten
armlastig zijn geworden, terwijl de ziekenhuizen geen kans
zien, van dezen het verpleeggeld binnen te krijgen. Die
argumentatie is niet aangevoerd en is niet juist. De zieken
huizen hebben totnogtoe met groote waardeering spreekt
spreker dit uit de onvermogende patiënten verpleegd en
zullen ze ook in de toekomst verplegen voor een prijs, die
eigenlijk te laag is, die eigenlijk ligt beneden kostprijs.
Waar de ziekenhuizen geen winstondernemingen zijn, en
het zich tenslotte niet tot taak rekenen zoo duur mogelijk
de patiënten te verplegen, waren zij totnutoe bereid dat
Verlies op de stads- of armlastige patiënten min of meer te
dragen, wat zij konden goedmaken doordat zij op de ver
pleging van de patiënten eerste en tweede klasse een zeker
overschot hadden; aldus konden zij komen tot een prijs,
die voor velen, die van de derde klasseverpleging gebruik
moesten maken, te betalen was. Nu worden echter, tengevolge
van den nood der tijden, zeer vele eertijds betalende en kapi
taalkrachtige patiënten thuis verpleegd en is het aantal
patiënten eerste en tweede klasse in het algemeen aanmerke
lijk afgenomen, waardoor de ziekenhuizen meer zijn over
laden met patiënten tegen zeer lage prijzen en niet meer
patiënten hebben tegen hoogere prijzen, waardoor zij des te
meer gevoelen het verlies, dat wordt geleden op de ver
pleging van de armlastige patiënten. Met het oog daarop
kunnen de ziekenhuizen niet meer voor hun rekening nemen
ook het extra-verlies, dat wordt geleden doordat zij niet
binnenkrijgen de door de gemeente voor de verpleging van
de minvermogende patiënten vastgestelde bijdragen. Met
het oog op de zoo welwillende en coulante houding van de
ziekenhuizen tegenover de gemeente, rekent de gemeente het
zich tot plicht om, nu door de ziekenhuizen een beroep op