MAANDAG 4 DECEMBER. 1033.
453
Korting op wedden gemeentepersonecl.
(Kuipers e.a.)
naire partij uit, waarin ook opgenomen was loonsverlaging.
Gaan de christelijke arbeiders accoord met dit reeds aan alle
kanten ingevoerd program van loonsverlaging en versobering?
In de ambtenaren- en werkliedencommissie stemden 5 orga
nisaties vóór dit voorstel en 5 tegen; er was dus geen meer
derheid voor. Heeft het College aan deze stemmenverhouding-
wel eens aandacht geschonken? Bij de politie was de stemmen
verhouding bij de organisaties 1 vóór en 3 tegen, hij de raads
leden 3 vóór en 1 tegen.
Het College zegt in zijn schrijven van 6 October, dat een
groote groep, hoewel daartoe zeer goed in staat, niettemin
niets of zoo goed als niets in deze crisiskorting bijdraagt. En
dan zegt het College: ,,In de voorgestelde bepaling nu is het
middel gelegen om ook dergelijke personeelsgroepen, zooals
jeugdig personeel, verpleegsters, enz. voortaan op meer daad
werkelijke wijze in de korting te betrekken."
In navolging van het Rijk meent het College dan, dat het
gemotiveerd is van de ongehuwden in het algemeen een
grooter offer te vragen dan van de gehuwden. Vervolgens
wordt gewezen op den uiterst moeilijken financieelen toestand
van Leiden; hoewel het voorstel niet allereerst met het oog
daarop in overweging is genomen, rechtvaardigt, zoo zegt
het College, deze overigens bescheiden besparing van uit
gaven. Tenslotte dringt het College aan op spoedige beant
woording, met het oog op de behandeling van de begrooting
voor 1934. Deze brief is van 6 October en reeds op 31 October
werd het College prompt bediend op zijn verzoek, want toen
reeds kwam het voorstel in de Commissie van Ambtenaren
en werklieden.
Er wordt nu voorgesteld, deze korting te doen ingaan 1
Januari 1934. Als het College altijd verzoeken en voorstellen
van de organisaties zoo vlug behandelde, zou er iets voor
te zeggen zijn, maar het tegendeel is waar. Met dit voorstel
wordt toegepast het: „van hem, die niet heeft, zal genomen
worden, ook wat hij heeft". Als in samenstelling meerendeels
christelijk College, houden Burgemeester en Wethouders
wel degelijk vast aan deze woorden.
Wethouder Goslinga heeft in Februari 1933, bij de be
handeling der begrooting gezegd: de socialisten bedriegen
de arbeiders hier in den Gemeenteraad, maar het College zorgt
juist voor deze ambtenaren en arbeiders. Het College houdt
er dan een eigenaardige „zorg" op na voor zijn personeel.
Spreker zal aan déze „zorg" niet meedoen, doch sttemmen
tegen dit onbillijke voorstel.
De heer Bergers zegt, dat de heer Kuipers, die het zoo op
neemt voor de minst bezoldigden, verder moet kijken dan
zijn neus lang is en niet moet rondbazuinen, dat deze cate
gorie daaronder het meest lijdt. Het is de schuld van de
sociaal-democraten, dat op de salarissen van de minst bezol
digden is gekort; wanneer sprekers voorstel aangenomen
was, was op de salarissen de korting in het geheel niet toe
gepast. Spreker had gedacht, dat de heer Kuipers wijzer ge
weest zou zijn en daarover niet zou zijn begonnen.
Nu wordt voorgesteld, de korting niet toe te passen op
ongehuwden, die kostwinners zijn. Spreker stelt wel zooveel
vertrouwen in het College, dat hij aanneemt, dat deze korting-
niet toegepast zal worden op een ongehuwde, die voor een
gezin of voor een broer of zuster moet zorgen. Juist omdat
die bepaling er in staat, kan spreker zich met dit voorstel
vereenigen.
De sociaal-democraten zeggen wel eens meer, dat de mid
denstanders voor korting zijn, maar zij kunnen zeer goed
weten, dat de middenstanders er tegen zijn, omdat daardoor
de koopkracht vermindert.
De heer van Eek zegt, dat de heer Bergers er toch vóór
stemt.
De heer Bergers ontkent dit ;hij heeft juist een ander voor
stel ingediend, waarbij de menschen met meer dan 3.000.
salaris moesten missen van hun weelde, terwijl de anderen
van hun boterham moesten missen. Spreker kan zich dus
niet begrijpen, dat men door altijd star op het standpunt
te blijven staan, dat men geen enkele korting wil, tenslotte
zijn menschen zoo tekort doet, dat men zegt: dan kan het
mij ook niet schelen, want dan wordt er toch gekort.
De heer Manders denkt, dat aan dit voorstel wel niet veel
veranderen zal en wanneer er dan niets meer aan te doen is,
wil hij een lans breken voor een ruimere toepassing van
artikel II. Spreker vindt het daarmede beoogde doel zeer
sympathiek, maar er kunnen ook omstandigheden zijn, dat
het er voor een niet in gezinsverband levend eenig kostwinner
nog meer op aankomt dan voor iemand, die in gezinsver
band leeft. Spreker heeft b.v. het oog op een ambtenaar, die
Korting op wedden gemeentepersonecl.
(Manders e.a.)
voor elders wonende familieleden kostwinner is; op zoo
iemand zou dit artikel niet van toepassing zijn; het zou
spreker zeer aangenaam zijn, wanneer aan die bepaling eenige
uitbreiding werd gegeven.
De heer Tepe zegt, dat bij de indiening van dit voorstel
het zwaartepunt niet gelegen heeft in het financieele profijt,
dat daaruit zou voortvloeien, lioewel dit natuurlijk onder-
de gegeven omstandigheden ook niet geheel van belang ont
bloot is. De overweging van het College was echter deze,
dat, waar de nood der tijden er toe noopt ieder offers te laten
brengen, de categorie der ongehuwde gemeenteambtenaren
onevenredig lichte offers bracht in verhouding tot de gehuwde.
De redeneering van Burgemeester en Wethouders is dus
ook niet gebaseerd op de opvatting, als zouden de salarissen
hier in het algemeen te hoog zijn, maar zuiver hierop, dat
het, gezien den nood, welke het gemeentebestuur dwingt om
van iedereen offers te vragen, billijk moet worden geacht
om van de ongehuwden iets grooter offer te vragen dan van
de gehuwden. Wanneer men b.v. eens naast elkander plaatst
een gehuwden en een ongehuwden vasten arbeider in de
laagste loonklasse van 27.zal iedereen moeten erkennen,
dat, waar de gehuwde arbeider van zijn bruto loon jaarlijks
als offer aan de gemeenschap wegens de crisis-omstandigheden
te brengen heeft een bedrag van nog geen 30.de korting-
van 4.4 van zijn loon na aftrek van de 700.het voor
den ongehuwden arbeider, wanneer hij overigens hetzelfde
loon ontvangt als de gehuwde, werkelijk geen zwaar offer
is, als hij 30.meer moet offeren.
Bedenkt men daarbij, dat een groot deel van de ongehuwden
behoort tot de op arbeidscontract aangestelde personen, die
ook niet de 8-J pensioenbijdrage hebben te betalen, ligt het
voor de hand, dat het voor hen nog veel minder zwaar is,
wanneer ook over de eerste 700.van hun loon de korting-
van 4.4 wordt toegepast.
Dit is de overweging' geweest, welke het College er toe
bewogen heeft dit voorstel te doen en het eerst in het Georga
niseerd Overleg' te bespreken. In het Georganiseerd Overleg
is van bepaalde zijde een zeer juist begrip omtrent het stand
punt van Burgemeester en Wethouders, terwijl men zich
van andere zijde daartegen hardnekkig is blijven verzetten,
voornamelijk omdat men" zich te veel vasthield aan een prin
cipieel vooropzetten van de normen, welke bij de loonbetaling-
moeten gelden. Men heeft zich van die zijde tegen de aanne
ming van dit voorstel verzet met een beroep op het beginsel
van het loon naar prestatie, daarbij echter uit het oog ver
liezende, dat er velerlei omstandigheden in het maatschap
pelijk leven kunnen zijn, waarbij niet alleen de prestatie
het loon moet bepalen, maar ook de behoeften bij de bepaling
van het loon een belangrijken factor moeten vormen. Een
van die omstandigheden is de toestand, waarin men op dit
oogenblik verkeert.
Naar aanleiding van de opmerking van den heer Manders
kan spreker antwoorden, dat Burgemeester en Wethouders
zich wel degelijk op het standpunt stellen, dat de bepaling
betreffende de kostwinners naar billijkheid moet worden
toegepast. Dezelfde opmerking, welke de heer Manders heeft
gemaakt, is ook gehoord uit den mond van verschillende
leden van het Georganiseerd Overleg, n.l. dat de bepaling,
dat „als ongehuwde niet zal worden aangemerkt hij, die naar
het oordeel van Burgemeester en Wethouders geacht moet
worden in gezinsverband levende, eenige kostwinner te
zijn" in sommige gevallen tot onbillijkheden zou kunnen
leiden, omdat het geval zich kan voordoen, dat iemand, die
niet in gezinsverband leeft, veel meer in aanmerking komt
om als kostwinner te worden beschouwd dan iemand, die
wel in gezinsverband leeft. Spreker erkent die mogelijkheid,
maar hij heeft er op gewezen, dat het artikel zoo geredigeerd
is, dat Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn in ieder
concreet geval naar bevind van zaken, dus naar billijkheid
te oordeelen, want er staat niet: „Als ongehuwde zal niet
worden aangemerkt hij, die, in gezinsverband levende, een
kostwinner is", maar er staat: „Als ongehuwd zal niet worden
aangemerkt hij, die naar het oordeel van Burgemeester en
Wethouders geacht moet worden, in gezinsverband levende,
eenige kostwinner te zijn," waaruit spreker leest hij onder
stelt, dat het geheele College dat met hem eens is dat
Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid hebben om
in bepaalde gevallen te beslissen, dat een bepaald persoon
tengevolge van de bijzondere omstandigheden, waarin hij
verkeert, moet worden gelijkgesteld met iemand, die kost
winner is en in gezinsverband leeft.
De heer Kuipers antwoordt naar aanleiding van de op
merking van den heer Bergers, dat de sociaal-democraten
er de schuld van zijn, dat zijn voorstel indertijd niet is aan-