450 MAANDAG 4 DECEMBER 1933. Verpachting „den Burcht". (Coster e.a.) geldt alleen voor het Notarishuis en niet voor Graanbeurs en koffiekamer; daarover wordt in de voorwaarden in het geheel niet gesproken. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van de heeren Coster en Beekenkamp, luidende: „Ondergeteekenden stellen den Raad voor, artikel 3 als volgt te lezen: „Alvorens de pachter een der zalen zijner inrichting, zoowel het koffiehuis, Graanbeurs als Notarishuis te ver huren aan een vereeniging of organisatie tot het houden van politieke vergaderingen of voordrachten, is de pachter verplicht zich in verbinding te stellen met den Commissaris van Politie om te vernemen of tegen het verhuren van een zaal voor een dezer doeleinden bezwaar bestaat"." Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van Eek heeft ernstig bezwaar tegen het voorstel van den heer Coster. Hij betreurt het, dat liet is ingediend en dat het niet is toegelicht. Het gaat een beetje ruiken naar dorpslucht. Het herinnert hem aan de dorpen, waar een zaalhouder zijn zaal niet durft te verhuren, voordat hij aan den burgemeester heeft gevraagd of het mag, en waar men politieke partijen, welke in de minderheid zijn, verhindert vergaderingen te houden. Spreker stelt zich op een geheel ander standpunt. Als de gemeente over zalen beschikt en deze verhuurt, moet de bedoeling van het Gemeentebestuur zijn, dat die zalen beschikbaar zijn voor alle richtingen, welke in de gemeente worden aangetroffen of in de gemeente vergaderingen willen houden. Heeft er ordeverstoring plaats, dan kan er opge treden worden en kunnen de partijen, welke er schuld aan hebben, worden gewaarschuwd, maar het gaat niet aan tevoren te verklaren, dat pachters van gemeentegebouwen niet hun zalen mogen verhuren, alvorens bij Burgemeester en Wethouders te hebben geïnformeerd, of het mag. Het komt spreker voor, dat achter het voorstel van de heeren Coster en Beekenkamp de bedoeling schuilt te be letten, dat zalen worden verhuurd aan richtingen, welke den heer Coster en diens partij genooten niet welgevallig zijn. Het is een nieuwe vorm van censuur. Men is er tegen woordig aan gewoon geraakt, dat verschillende dingen, waaruit botsingen kunnen voortkomen, verboden zijn, maar het lijkt spreker niet gewensclrt in dit opzicht verder te gaan. Spreker moet zich ten sterkste verklaren tegen dit voorstel, dat naar zijn meening een reactionaire strekking heeft. De heer AVilmer zegt, dat over het voorstel van de heeren Coster en Beekenkamp verschillend kan worden geoordeeld, maar dat men zich in geen geval mag aansluiten bij de be oordeeling, welke ervan wordt gegeven door den heer van Eek. Men mag het niet op dusdanige wijze veroordeelen als tie heer van Eek heeft gedaan. Het gaat niet aan naar aanleiding van dit voorstel te spreken van dorpslucht en kleinzielige en kleingeestige onderdrukking van minderheden. Spreker behoeft er slechts aan te herinneren, dat te Haarlem, dat geen dorp is, de sociaal-democratische Wethouder, die geen dorpeling is, er vóór is om gemeentezalen te Haarlem aan de communisten te weigeren, om den heer van Eek uitdruk kingen als „dorpslucht" en „dorpsachtige politiek" te doen terugnemen. Het voorstel van de heeren Coster en Beekenkamp is nogal van ingrijpenden aard. Is het College nu niet met spreker van meening, dat het College zelf en de Raad het toch even dienen te bezien alvorens daarover te stemmen? Is het niet goed deze zaak naar aanleiding van het ingediende voor stel aan te houden tot de volgende raadsvergaderingmen kan het niet zoo direct overzien? De heer van Welzoo zegt dat het voorstel van de heeren Coster en Beekenkamp inderdaad een geest ademt duidelijk strekkende om gemeentelijke zalen aan bepaalde politieke richtingen te weigeren. In Leiden is geen enkel feit aan te wijzen, waarop een dergelijk voorstel zou kunnen steunen; van ordeverstoring is nooit sprake geweest. De eerste orde verstoring, die spreker heeft meegemaakt, was bij het aller eerste optreden van de fascisten hier op een vergadering in October 1932, toen de heer Duval, die toen aanwezig was, moest ingrijpen. Door de revolutionnaire beweging is echter nooit eenige ordeverstoring veroorzaakt.. Dit voorstel heeft inderdaad een zeer fascistische strekking en spreker wil er een amendement op voorstellen, n.l. om van het huren van deze gemeentelijke zalen alleen uit te sluiten fascistische organisaties. Men lacht daar nu om, maar daaraan is niets Verpachting „den Burcht". (van Weizen e.a.) verwonderlijks. Het kan niet ontkend worden, dat van eenige ordeverstoring, die aanleiding zou kunnen geven tot een dergelijk voorstel, geen sprake isalleen de fascistische groepeeringen, die hier den laatsten tijd opgetreden zijn, hebben een zeer groot rumoer veroorzaakt. Wanneer ge tracht zou moeten worden, een dergelijke ordeverstoring in de toekomst te voorkomen, dan kan dit alleen maar gericht worden tegen die richting, welke inderdaad die ordever storing heeft veroorzaakt, n.l. de fascistische. De heer Schüller doet opmerken, dat een Raadslid, die zijn taak serieus opvat en wil volbrengen, zich tijdig beraadt, als hij in verband met een bepaald onderwerp een voorstel wil doen, en zijn medeleden, die erover met elkander moeten overleggen, in de gelegenheid stelt er behoorlijk kennis van te nemen en erover van gedachten te wisselen. Dit voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat voor de tweede maal in den Raad aan de orde is, is twee maal in de Commissie van Fabricage behandeld en nu had men toch van een lid dier Commissie, n.l. den heer Beekenkamp, die zich vul betitelen als een ernstig Raadslid, mogen ver wachten, dat hij het denkbeeld, thans door hem in een voor stel belichaamd, ook in de Commissie van Fabricage zou hebben gebracht. Hij heeft dat echter niet gedaan en even min heeft hij, toen het voorstel van Burgemeester en Wet houders den eersten keer aan de orde was, dat denkbeeld geopperd. Hij heeft ook verzuimd zijn voorstel nader toe te lichten. Spreker vraagt zich afis dat nu werk van een zich ernstig noemend Raadslid om een dergelijk ingrijpend voorstel in te dienen zonder dat de andere Raadsleden er een oordeel over kunnen vellen? Is het de bedoeling den Raad te overrom pelen, dan is dat reeds zeer terecht verijdeld, door den heer Wilmer, die het denkbeeld opperde, dat Burgemeester en Wethouders het voorstel van den heer Coster om praeadvies zouden nemen en hun voorstel om tot verpachting van „den Burcht" over te gaan voor de derde maal in te trekken. De heer Backer mag eindelijk weleens weten, of hij pachter wordt of niet, en de gemeente mag weleens weten, wie de pachter wordt, nu reeds over drie weken de pacht eindigt. Over het voorstel van de heeren Coster en Beekenkamp zal spreker niets zeggen, omdat anderen het reeds hebben besproken; alleen wil hij opmerken, dat de wijze, waarop bij de indiening van dit ingrijpend voorstel is gehandeld, beneden de waardigheid van een Raadslid is. De heer Groeneveld noemt het voorstel van den heer Coster een zeer revolutionnair voorstel. De heer Coster wil zich niet neerleggen bij de grondwet, waarin staat dat het recht van vereenigen en vergaderen gewaarborgd is; integendeel, hij wil langs een omweg, via een contract, dat de gemeente met een pachter sluit, de grondwet op zij schuiven. Spreker acht het van iemand als den heer Coster, die zich in het geheel niet als revolutionnair aandient, geen juiste wijze van doen. Speciaal de heer Coster, behoorende tot de Katholieke partij, moet zich bij de grondwet neerleggen en mag haar niet langs den weg van chicanes terzijde stellen. Spreker is het ook niet eens met den heer van Weizen. Hij is noch voor het beletten van vergaderingen van commu nisten noch voor het beletten van vergaderingen van fascisten; hij stelt gaarne een ieder in de gelegenheid om de gevoelens, welke hij is toegedaan, te pro pageeren. De heer Bergers meent te weten, dat volgens de voorwaarden Burgemeester en Wethouders reeds het recht hebben om een en ander te verbieden. Spreker raadt den heeren Coster en Beekenkamp aan, dit voorstel weer terug te nemen; dit is heel mooi voor de begrooting; misschien komt er dan wat van. De heer Wilbrink stemt in met den heer Wilmer, dat het gewenscht is over dit voorstel van de heeren Coster en Beekenkamp praeadvies te doen uitbrengen. Spreker acht dit voorstel in het geheel niet zoo absurd als de heeren van Eek en Groeneveld. De heer Groeneveld beroept zich op de Grondwet, maar spreker gelooft niet, dat dit voorstel in strijd is met de Grondwet en dat men daarmede de vrijheid van vergadering aantast. De voorstellers zullen wel bedoeld hebben alleen die organisaties te beletten in gebouwen, direct of indirect door de overheid geëxploiteerd, te ver gaderen, die langs illegalen weg propageeren ondergraving van de grondwettelijke rechten des volks en ondermijning van het Staatsgezag, juist het organisme, dat die Grondwet moet handhaven, en het is niet een eisch van de Grondwet, dat men hen daarin hun gang laat gaan. Evenwel zegt spreker niet, dat dit voorstel op het oogenblik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 6