470
MAANDAG 4 DECEMBER 1933.
Directeur Dienst Maatsch. Hulpbetoon.
(Huurman e.a.)
binnen 2 jaar een adjunct-directeur noodig heeft met 3.500.
tot 4.000.salaris. Spreker is desnoods bereid zijn voorstel
in te trekken onder voorwaarde, dat het College de ver
zekering geeft, dat de Raad binnen afzienbaren tijd niet
zal worden geplaatst voor benoeming van een tweeden
ambtenaar.
De heer Meijnen schaart zich, met dank aan den heer
Wilbrink voor diens zelfoverwinning, gaarne achter hem
en zal blij zijn, wanneer men op die wijze een kracht als
den heer Romijn in het College kan behouden.
De heer van der Heijden sluit zich daarbij volkomen aan.
De heer Wilmer zegt, dat de heer Wilbrink eenigszins
nieuwsgierig is naar het standpunt van de katholieke fractie;
spreker heeft wel den indruk gekregen, dat de heer Wilbrink
uit een samenspreking van spreker met een van de fractie
leden de gevolgtrekking maakte, dat er in sprekers
fractie een minderheid zou zijn, die sprekers standpunt niet
deelt. Sprekers geheele fractie staat op het standpunt, dat
er in dit geval niet voldoende reden is om een Wethouder
te doen vervangen door een ander.
Sprekers fractie zou op hetzelfde standpunt staan, wanneer
een dergelijke aangelegenheid zich voordeed in het beleid van
een anderen Wethouder.
Over de grootte van het salaris van den directeur kan men
verschillend denken. De Reorganisatie-Commissie stelde zich
als directeur voor een persoon, die adviseerend en regelend
zal kunnen optreden in alle kwesties, welke maatschappelijke
hulpverleening betreffen, dus iemand, die een veel uitgebreider
taak heeft dan men bij oppervlakkige beschouwing van de
functie van directeur van den Dienst van Maatschappelijk
Hulpbetoon zou kunnen meenen.
De heer Romijn heeft gezegd, dat hij een uitstel van zes
maanden verlangt. De Raad kan den termijn niet afmeten
met een maandje meer of minder. Het zou tegen elkaar
opbieden zijn. Spreker geeft echter den heer Romijn ernstig
in overweging, geen termijn van zes maanden te gebruiken.
Die termijn is rijkelijk lang en de Wethouder zal, ook gezien
zijn drukke werkzaamheden, wel met een korteren termijn
kunnen volstaan.
De heer de Reede zegt, dat de Wethouder in zijn functie
buitengewoon veel en goed werk heeft gedaan en daarom
zou spreker hem niet gaarne zien heengaan. Wanneer er
echter op het oogenblik moeilijkheden zijn, heeft de Wet
houder het aan zichzelf te wijten. Het is niet de Raad, maar
helaas wel de Wethouder, die de zaak op de spits drijft en
wel door een taak op zich te nemen, die niet de zijne is.
Spreker kan zich niet vereenigen met het denkbeeld,
dat de Wethouders een zoodanige belooning moeten hebben,
dat de Raad op al lmn tijd kan beslag leggen. Men heeft
ais Wethouder niet een ambtenaar noodig, maar iemand,
die leiding geeft in veel ruimeren zin en zich vrijhoudt van
alles wat ambtenaar is en zorgt, dat de groote lijnen op
de juiste en beste wijze worden gevolgd.
Het spijt spreker, dat de heer Romijn deze kwestie ge
steld heeft.
Straks zal hopelijk een zeer kundig en bekwaam man tot
directeur worden benoemd. Zooals de zaken nu gaan, zal
hij echter voor een afgegraasd terrein komen te staan en,
ofschoon spreker er voor is, dezen functionaris een salaris
van 4.000.tot 5.000.te geven, is het dan ook voor
spreker de vraag, waarvoor een dergelijk salaris moet worden
betaald. Wanneer de zaak eenmaal marcheert en goed is
ingericht spreker vertrouwt dit werk den heer Romijn
als persoon zeer graag toe gaat het niet aan, dien functio
naris een salaris te geven, dat bestemd is voor iemand, die
niet alleen flink leiding kan geven, maar ook zoo ontwikkeld
is, dat hij behalve administreeren, wat in den regel de taak
van het hoofd van een dienst is, ook organiseeren en reorgani-
seeren kan. Spreker zal dus meegaan met het voorstel van
den heer Huurman.
De heer Schüllcr zegt, dat de heer Wilmer de zaak om
draait als hij zegt, dat de Raad den Wethouder niet naar
huis kan sturen. De Raad stuurt den Wethouder niet naar
huisde Wethouder kondigt zelf aan ontslag te zullen nemen.
In Ingekomen stuk No. 247 staat:
„Intusschen nam Uwe Vergadering met 26 tegen 5 stemmen
aan een voorstel van den heer Wilbrink, luidende: „h, een
oproeping te doen voor Directeur van Maatschappelijk
Hulpbetoon op een zoodanig tijdstip, dat deze uiterlijk
binnen 6 maanden na aanneming van de reorganisatie
voorstellen in functie kan treden."
Directeur Dienst Maatsch. Hulpbetoon.
(Schüller e.a.)
Hier staat dus niet: na uitvoering van het reorganisatie
plan, maar: na aanneming van het reorganisatieplan door
den Raad. De heer Romijn beriep er zich op, dat verschillende
détails uitgevoerd moesten worden, maar dat heeft hij ook
gedaan bij de verdediging van het reorganisatie-rapport;
dit is toen hiermee bestreden, dat dit geen werk is, dat gedaan
moet worden vóórdat de directeur kwam; daarop is ook het
voorstel-Wilbrink gebaseerd. Spreker stelt uitdrukkelijk vast,
dat dit ook ter sprake is geweest bij het reorganisatie-rapport
en dat de raadsleden, die over het voorstel-Wilbrink spraken,
bestreden hebben, dat de nieuwe directeur direct met alle
inwendige reorganisaties moest meegaan. Spreker horrdt
dus staande, dat de heer Romijn, tegen den wil van den
Raad in, met de z.g. technische of inwendige reorganisatie
aan het werk is gegaan terwijl de bedoeling was, dat ook die
zou meegemaakt worden door den nieuwen functionaris.
Daarom is de heer Romijn nu te laatwas hij om een andere
reden te laat, dan zou spreker zeggen: Natuurlijk moet
men den Wethouder daarin terwille zijn, maar door de
werkwijze, door den Wethouder, tegen den Raad in, toegepast,
en doordat hij dat raadsbesluit niet heeft uitgevoerd, is
het zijn eigen schuld, dat hij te laat is. Daarom kan spreker
zich niet vereenigen met uitstel.
De heer van Eek zegt, dat gevraagd is, hoeveel leden van
zijn fractie spreker achter zich heefthij kan het niet zeggen,
want zijn fractie is onvoorbereid; verschillende leden van
zijn fractie zijn het niet met spreker eens naar gebleken
is; toch handhaaft hij zijn standpunt. Het wegzenden van
een Wethouder is een buitengewoon ernstige zaak; dat kan
alleen bij een principieele beslissing, wanneer geen overeen
stemming mogelijk is; ook kan een Wethouder beslist on
willig zijn een raadsbesluit uit te voeren, met andere woorden,
dat hij zich plaatst boven den Raad. De schijn is volkomen
tegen den heer Romijn. De Raad heeft de wenschelijkheid
uitgesproken, dat binnen zekeren tijd na de vaststelling van
de reorganisatievoorstellen de directeur benoemd zou worden,
met de bedoeling, dat die dan niet volledig zouden zijn uit
gevoerd, maar dat die directeur ook invloed zou uitoefenen
op de wijze, waarop die zaak in bijzonderheden zou worden
geregeld.
Ongetwijfeld was dat de bedoeling van den Raad. De
heer Romijn schijnt er een andere opvatting van gehad
te hebben en meent, dat hetgeen rechtstreeks uit de reorgani-
satiebesluiten voortvloeide, eerst moest worden uitgevoerd
en later de directeur moest worden benoemd. De heer Romijn
heeft dus den schijn tegen zich.
Wanneer echter iemand uitdrukkelijk verklaart: ,,het
was niet mijn bedoeling het raadsbesluit niet uit te voeren,
maar de tijd heeft mij ontbroken" moet men zich daarbij
neerleggen.
Spreker kan geen politiek bewonderen, die zegt: „niet
tegenstaande deze verklaring neem ik aan, dat het op onwil
berust en dus wensch ik, dat gij voortaan geen Wethouder
meer zult zijn."
De heer van Es vindt persoonlijk den termijn van zes maan
den tamelijk lang. In eersten termijn heeft spreker geen
termijn willen noemen, maar in zijn onderbewustzijn leefde
de gedachte aan een termijn van 2, ten hoogste 3 maanden.
Aanstonds is de termijn van 6 maanden verstreken. Wordt
de termijn met 3 maanden verlengd, dan heeft hij in het
geheel 9 maanden geduurd en als dokter vindt spreker
dit een mooien termijn voor een dergelijke zaak.
In verband met den financieelen toestand en met het
oog op de bezuiniging, waarop men bedacht moet zijn, zal
spreker zich vereenigen met het voorstel van den heer
Huurman.
De heer Bosman wenscht slechts éen paar woorden over
het salaris van den directeur te zeggen. Wat de kwestie
verder betreft, heeft hij zich buiten de debatten gehouden,
omdat het zijn fractiegenoot betreft en omdat hij meent,,
dat ze vanzelf wel haar oplossing zal vinden. Spreker is het
eens met hen, die beweren, dat dit geen kwestie is, waarom
men een verdienstelijk Wethouder als dezen, die in zulk een
moeilijke zaak het bewind moet voeren, zou moeten laten
heengaan.
Spreker stelt zich ten aanzien van het salaris geheel aan
de zijde van den heer Huurman en vindt ook, dat het begin
salaris te hoog is. De heer Romijn is vermoedelijk tot dit
salaris gekomen door verschillende functies met elkaar te
vergelijken, maar men mag daarbij toch ook wel rekening
houden met de huidige tijdsomstandigheden.
De Voorzitter zegt, dat aangezien het besluit, hetwelk de