MAANDAG 4 DECEMBER 1933.
Directeur Dienst Maatseli. Hulpbetoon.
(van Eek e.a.)
ernstig feit, dat de Wethouder lieeft verklaard, geen tijd
genoeg te hebben voor de uitvoering van een belangrijk
besluit van den Raad.
Dat moest eigenlijk niet kunnen voorkomen. Een Wet
houder behoort voldoenden tijd te hebben om ten minste
aan redelijke eisehen van den Raad te voldoen en redelijk
gestelde eisehen uit te voeren.
Het spijt spreker, dat de Raad indertijd geen gevolg heeft
gegeven aan den aandrang van zijn partij, om de Wethouders
zoo te bezoldigen, dat de Raad beslag kan leggen op een zeer
belangrijk gedeelte van hun tijd.
De Raadsleden hebben het recht, critiek te oefenen, indien
Wethouders niet op tijd en naar den eisch de besluiten van
den Raad uitvoeren, maar aan den anderen kant moet de
bezoldiging zoo zijn, dat de Wethouders daarvoor voldoende
tijd kunnen vrijmaken.
Er blijkt op het oogenblik een misstand te bestaan.
Spreker wil aannemen, dat de heer Romijn zoo hard werkt
als hij kan en indien nu blijkt, dat de Wethouder desniet
tegenstaande belangrijke besluiten van den Raad niet op
tijd kan uitvoeren, volgt daaruit, dat de Raad de bezol
diging niet zoodanig heeft vastgesteld, dat ook deze Wet
houder er voldoenden tijd voor kan vrijmaken.
Spreker en de zijnen hebben dikwijls gestaan en zullen
waarschijnlijk nog vaak staan tegenover de politiek, die door
den heer Romijn wordt gevoerd. Die politiek is in groote
lijnen niet de sociaal-democratische. Spreker zou het echter
een klein standpunt vinden om van deze gelegenheid, dat
de Wethouder zegt, geen tijd er voor te hebben,gebruik te
maken om dien Wethouder te noodzaken zijn ontslag te
nemen. Spreker is dus wel geneigd om mede te werken tot
een uitstel, maar zou toch gaarne vernemen, hoe lang uit
stel de Wethouder wenscht: dan moet dat toch zijn binnen
een bepaalden tijd. De Wethouder moet niet zeggen: ik kan
het niet uitvoeren en ik leg het neer, maar hij moet zeggen,
hoeveel tijd hij er voor noodig heeft.
De heer Wilmer stemt toe, dat de Raad hier geplaatst
wordt voor een niet zoo gemakkelijk geval. Wanneer een
Wethouder zou verklaren, niet in staat te zijn een raadsbe
sluit inzake een ernstige principieele aangelegenheid uit te
voeren, zou de Raad rijpelijk moeten overwegen, of hij dien
Wethouder niet zou moeten laten gaan, het aan diens
verantwoordelijkheid overlatende en dat besluit niet intrek
kende. Spreker meent echter, dat het hier niet geldt een
principieel besluit in een ernstige aangelegenheid en dat men
daarom de zaak niet tot die proporties mag opblazen. Het
is waar, dat de Raad in meerderheid op het standpunt staat,
dat eerst een directeur moet benoemd worden en dat dan de
reorganisatie van Maatschappelijk Hulpbetoon moet plaats
hebben; het is een principieel punt in een ernstige aangelegen
heid, maar zooals het op het oogenblik gaat, is aan deze
meening van den Raad door den loop der omstandigheden
toch alreeds geen gevolg gegeven; dat zou wel gebeurd zijn,
wanneer onmiddellijk na de reorganisatie dit voorstel in den
Raad was gebracht en ook onmiddellijk een directeur was
opgeroepen en benoemd, maar zoo is het niet. Men is met de
reorganisatie begonnen en gaat daarmede door en al zou
zoo spoedig mogelijk, overeenkomstig dit voorstel, een direc
teur opgeroepen worden, en benoemd, dan nog zou deze
komen te staan voor een reeds gedeeltelijk gereorganiseerd
Maatschappelijk Hulpbetoon. Daarom acht spreker het geen
essentieel verschil, of nu deze directeur eenige maanden later
of vroeger zal worden benoemdmen kan hem toch niet meer
de geheele reorganisatie opdragen; hij komt toch voor het
feit te staan, dat die al gedeeltelijk heeft plaats gehad. Of
meer of minder is gereorganiseerd, doet aan de zaak niet veel
af en toe. Spreker is het met den lieer van Eek eens, dat men
om deze aangelegenheid een Wethouder, die om zijn activiteit
en zijn toewijding voor de zaken het respect van den Raad
volkomen verdient dat erkent ook spreker niet zijn
mandaat moet ter beschikking laten stellen. Dan zou deze
zaak veel grooter afmetingen aannemen dan ze in werkelijk
heid heeft.
De heer van Es meent namens de anti-revolutionnaire
fractie te kunnen spreken, die, al heeft zij indertijd voor
de motie gestemd en er veel voor gevoeld, dat de zaak, indien
het mogelijk was, binnen een half jaar zou tot stand komen,
toch niet zoo angstvallig daaraan zou willen vasthouden,
dat in dezen moeilijken tijd, waarin de Wethouder ongetwijfeld
op zeer verdienstelijke wijze zich in de zaak heeft ingewerkt,
en voor dezen moeilijken arbeid, waarvoor hij zich zeer veel
moeite heeft getroost, de Wethouder zou worden opgeofferd.
Sprekers fractie zal gaarne den heer Romijn als Wethouder
behouden en zal ongetwijfeld, wanneer de Wethouder voor-
Directeur Dienst Maatseli. Hulpbetoon.
(van Es e.a.)
stelt, hem een termijn van uitstel toe te staan, met dit voor
stel meegaan. Die termijn zal liefst niet te lang mogen zijn.
Spreker zelf blijft het jammer vinden, dat de Wethouder
zich voorgenomen heeft, eerst zelf den dienst van Maatschap
pelijk Hulpbetoon te reorganiseeren en daarna sollicitanten
voor de betrekking van directeur op te roepen. Spreker ziet
daarin ook de oorzaak van den langen duur van deze zaak.
Bij liet organiseeren of reorganiseeren van een dergelijken
dienst is het altijd beter, eerst te zorgen, dat men iemand
heeft, die later als directeur van den dienst de leiding zal
hebben en reeds bij de uitvoering van de plannen zijn mede
werking kan verleenen. Indien men dit niet doet, is het
mogelijk, dat later iemand als directeur optreedt, die des
kundig is en als zoodanig reeds op een andere plaats is werk
zaam geweest en nu toestanden vindt, die hij graag zou
willen veranderen, waarom hij met daartoe strekkende voor
stellen bij den Wethouder van den dienst komt.
Het is spreker ter oore gekomen, dat ook de Minister bij de
organisatie van den dienst van Sociale zaken eerst aan iemand
gevraagd heeft, of hij bereid was in een bepaalde richting mede
te werken en daarna pas tot de benoeming van dien persoon
is overgegaan.
Intusschen is de zaak in Leiden anders geloopen en wan
neer de Wethouder een zoo kort mogelijken termijn van
uitstel vraagt, zal sprekers fractie er gaarne toe medewerken,
dat de heer Romijn zijn plaats in het College behoudt.
De Voorzitter vraagt, of iemand ook het woord verlangt
over het denkbeeld, flat Burgemeester en Wethouders een
voorstel doen.
Mevrouw Braggaar(le Does kan op grond van hetgeen
de heer Wilbrink in zijn betoog heeft aangevoerd zich niet
verklaren voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders
en meent, dat de directeur binnen den gestelden termijn
moet worden benoemd.
De heer Bergers stelt de volgende vragen:
1°. Kan de Wethouder een termijn toezeggen, b.v. van
3 of 4 maanden, waarbinnen de benoeming van den directeur
zal plaats hebben"?
2°. Is de Wethouder voornemens, den nieuw te benoemen
directeur aan de reorganisatie te laten medewerken?
De heer Scliiillcr zegt, dat als het er zuiver om ging, dat
de Wethouder geen kans zag om binnen 6 maanden een
voordracht voor directeur in te dienen, voor uitstel als ge
vraagd is iets te gevoelen zou zijn, maar het gaat er hier
zuiver om, dat de Wethouder het raadsbesluit, zooals dat
genomen is, niet wenscht uit te voeren. De Raad heeft be
sloten binnen 6 maanden een directeur te benoemen en dan
de reorganisatie ter hand te nemen, maar bij de verdediging
van het reorganisatierapport heeft de Wethouder duidelijk
laten uitkomen, dat hij wilde reorganiseeren, vóórdat er een
directeur kwam. De quaestie is niet, dat de Wethouder geen
tijd heeft om die voordracht op te maken, maar dat hij zijn
eigen wil wil doordrijven, tegen den Raad in en eerst reorgani
seeren en dan een directeur benoemen. Omdat de Wethouder
een raadsbesluit niet wenscht uit te voeren, wenscht spreker
niet mede te werken om den Wethouder uitstel te geven.
De heer Huurman acht het door het College voorgestelde
salaris tamelijk aan den hoogen kant. Een ambtenaar voor
een dergelijke functie met de gewenschte kennis en ervaring
zal wel te krijgen zijn voor 3.800.tot 4.400.Spreker
stelt voor om bij de benoeming van dezen directeur het salaris
te bepalen op 3.800.tot ƒ4.400.
De lieer Bomijn is zeer dankbaar voor de opmerkingen
van die leden, die hebben laten blijken, dat zij spreker om
de door hem genoemde reden liever niet zien heengaan dan
wel en dat zij willen medewerken tot het verkrijgen van een
oplossing in deze moeilijkheid.
De heer van Eek was teleurgesteld, dat deze mededeeling
te laat gekomen is. Tevens in antwoord aan den heer Schüller
zegt spreker, dat hij inderdaad ook tot het laatste met het
doen van die mededeeling gewacht heeft, omdat hij toch
nog altijd hoop heeft gehad op tijd te kunnen klaarkomen.
Hoe was de gang van zaken bij deze reorganisatie? Toen
spreker Wethouder werd, was hij in de zaken absoluut niet
thuis; hij had in geen enkele Commissie betreffende dezen
dienst gezeten en hij had er zich niet meer voor geïnteres
seerd dan elk gewoon Raadslid. Toen spreker een jaar Wet
houder was, is een storm ontstaan over de toestanden bij
Maatschappelijk Hulpbetoon, waarbij critiek werd geoefend op
punten, die al veel langer dan een jaar daar zoo waren. Het