464 MAANDAG 4 DECEMBER 1933. Publicatie correspondentie Raadhuis-Advies-Commissie. (Schriller e.a.) een mededeeling voor betreffende een verzoek van architect Kropholler ook tot wijziging van de rooilijn, maar op 28 October schrijft de heer Kropholler geheel anders dan het Leidsch Dagblad van 24 Augustus. Vervolgens krijgt men op 28 November een artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van dr. Henri Polak, waarin hij zonder meer afdrukt een brief van de Raadhuis-Advies- Commissie aan den heer Kropholler, die weer in flagranten strijd is met de conclusie, die de heer Kropholler zelf heeft gegeven in het Leidsch Dagblad van 28 October. Als klap op den vuurpijl verscheen een overzicht in de Leidsche Courant van 29 November, waarboven stond: „Het Leidsche stadhuis. Ongelijk van behandeling." Ver volgens zijn verschillende beschouwingen verschenen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en in de Leidsche Rose. Al deze mededeelingen kunnen verwarring stichten. Spreker heeft reeds op een andere plaats aan den Burgemeester en den Wethouder van Fabricage gezegd, niet te kunnen be grijpen, dat Burgemeester en Wethouders niet inzien, dat, wanneer zij straks het vraagstuk van het stadhuis aan de orde stellen, niet in de eerste plaats de ingediende plannen zullen worden behandeld, maar eerst een hartig woordje zal worden gesproken door de leden, die het niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders eens zijn, over den gang van zaken, zooals deze naar hun meening uit de mededeelingen in de pers blijkt te zijn geweest. Indien spreker in die situatie verkeerde, zou hij hetzelfde doen. Het is niet onmogelijk, dat deze raadsleden bij de behande ling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders in het bezit zijn van een afschrift van de correspondentie, welke tusschen de Raadhuis-Advies-Commissie en een of meer architecten is gevoerd. De overige raadsleden moeten dan maar voor zich zelf uitmaken, of zij willen aannemen, dat Avat de eerstbedoelde leden mededeelen juist is. Burgemeester en Wethouders zullen in alle geval de juistheid er van moeten bestrijden of erkennen. Het zal daarom niet verwarrend, maar juist verhelderend werken, indien de Raad bij de behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders Arolledig weet, hoe de gang van zaken is geweest voordat de Raadhuis-Advies-Commissie haar advies vaststelde, dus: wat zij precies gesclireA'en heeft aan de diverse architecten, wat de architecten geantwoord en gevraagd hebben. Naar aanleiding daarvan zal de Raad de stadhuisplannen hebben te beoordeelen. Het is mogelijk, indien blijkt, dat niet alle architecten op dezelfde of de juiste manier zijn behandeld, dat de Raad zegtwij kunnen nu ook niet het advies van Burgemeester en Wethouders beoordeelen, aangezien geen gelijkwaardige plannen voor ons liggen. Dat is dan niet de schuld van het College, maar wel van de Raad huis-Advies-Commissie, die verschillende antwoorden heeft gegeven. Nu de correspondentie gedeeltelijk in de pers is gepubli ceerd spreker laat op het oogenblik in het midden, van wie of wien de pers deze ontvangen heeft moet men de geheele correspondentie kennen, wil men in staat zijn een zuiver oordeel te vormen. Dat kan men niet, wanneer men niet weet, wat vóór de totstandkoming van het advies van Burgemeester en Wethouders heeft plaats gehad. Spreker blijft er dan ook zeer sterk op aandringen, de gevoerde corres pondentie alsnog over te leggen. Spreker heeft dezer dagen de opmerking hooren maken: de correspondentie is geen eigendom van Burgemeester en Wethouders, maar van de Raadhuis-Advies-Oommissie. Spre ker heeft echter enkele briefjes gezien, die geschreven waren op papier van de gemeente. Alle onkosten van de Raadhuis- Advies-Commissie zijn door de gemeente betaald. In het reglement staat, dat alle besluiten van de bijeenkomsten, gehouden door de Commissie en de architecten, ter kennis van Burgemeester en Wethouders moeten worden gebracht. Een besluit van de Commissie, dat wordt vastgesteld in een brief naar aanleiding van een A'erzoek van een architect, moet volgens spreker ook aan Burgemeester en Wethouders worden medegedeeld. Spreker meent dan ook, dat de corres pondentie het eigendom is van het gemeentebestuur, dat haar kan overleggen. Evenals de teekeningen gekocht zijn, is de correspondentie door het gemeentebestuur gekocht en wel door middel van de betaling der onkosten van de Commissie. Spreker dringt er bij den Raad op aan, zijn voorstel te aanvaarden. Geschiedt dit niet, dan zullen de tegenstanders van het voorstel van Burgemeester en Wethouders bij hun bestrijding gebruik maken van het oirbare middel: de gepubli ceerde correspondentie, terwijl de overige leden daarover dan niet behoorlijk kunnen oordeelen. De Voorzitter zegt, dat in strijd met de geuite veronder stelling van den heer Schüller Burgemeester en Wethouders Publicatie correspondentie Raadhuis-Advies-Commissic. (Voorzitter e.a.) het motief uit hun praeadvies, dat publicatie van de corres pondentie verwarring stichtend zou werken, niet terugnemen. Dat risico bestaat inderdaad, maar het doet er nu niet toe ,want Burgemeester en Wethouders zullen tot publicatie overgaan zoodat men de proef op de som krijgt. Spreker kan zich echter niet vereenigen met wat de heer Schüller heeft gezegd over den eigendom van de correspon dentie, welke door de Raadhuis-Advies-Commissie met de architecten en anderen is gevoerd. Deze correspondentie is niet in het bezit van Burgemeester en Wethouders en naar sprekers meening is ze het eigendom van de Commissie, die er zeggenschap over heeft. De Commissie heeft die brieven geschreven als zoodanig en niet als orgaan van de gemeente Leiden en zij heeft brieven gekregen van architecten, niet gericht aan het College. Spreker weet niet in hoe verre afspraken gemaakt zijn om die brieven niet te publiceeren; dat kan spreker dus niet beoordeelen, maar hij staat op het standpunt, dat de brief wisseling van de Commissie, al is ze door de gemeente betaald, behoort tot de discretie van die Commissie zelf; zonder mede werking van de Commissie kunnen de brieven niet gepubli ceerd worden door de gemeente, die ze bovendien niet in haar bezit heeft. De heer Schüller zal, om te bereiken wat hij bereiken wil, den Raad moeten doen uitspreken, dat hij tot de Raadhuis-Advies-Commissie het verzoek richt om alsnog die bescheiden ter publicatie over te leggen. De heer Beekenkamp is zeer blij, dat het College een deel van zijn praeadAÜes heeft gerectificeerd en toegezegd de sub 3 bedoelde correspondentie over te leggen. Nu kan men een heel debat openen over de vraag, of het College het recht heeft de sub 2 bedoelde brieven over te leggen, maar spreker kan zich zeer goed vereenigen met de suggestie van den Voor zitter om alsnog aan de Raadhuis-Advies-Commissie te ver zoeken die stukken over te leggen. Spreker is het met den heer Schüller eens, dat het zeerzeker van nut kan zijn dat, wanneer straks die brieA'en ter sprake komen, ze dan hier ter tafel gebracht zijn en direct geciteerd kunnen worden, en niet uit Ingezonden stukken en uit verschillende in de dagbladen gepubliceerde stukken. Indien de heer Schüller zijn voorstel in dien zin wijzigt, is spreker bereid dit te steunen. Een derde categorie, door den heer Schüller niet aangeroerd en in het praeadvies niet vermeld, wordt gevormd door de brieven van het College met afzonderlijke architecten. In een ingezonden stuk in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 28 November j.l. maakt dr. Henri Polak een toespeling op verschillende brieA'en, door het College gericht tot een van de architecten. Spreker weet niet of juist is wat hierin ge zegd wordt, maar misschien kan het College daarover een mededeeling doen. Wanneer het College verklaart, dat derge lijke brieven er niet zijn, kan dat ook van belang zijn bij de a.s. discussie OArer het stadhuisvraagstuk. Spreker weet niet wat in die brieA'en staathet kan belangrijk zijn of niet, maar misschien is het voor de raadsleden individueel van groot belang te weten, op welke gronden het College aan een der architecten verboden heeft, zooals hier staat, zijn interieur plannen verder te publiceeren. Is het mogelijk ook deze brieA'en over te leggen, althans ter visie te leggen? De Voorzitter zegt, dat er een correspondentie geweest is tusschen den heer Kropholler en het College over publicatie van enkele teekeningen, die hij nog gemaakt had; er is geen bezwaar die openbaar te maken als de Raad daarop prijs stelt. De heer Manders zegt, dat hoe meer openbaarheid er in deze zaak is, des te gemakkelijker het voor het College zal zijn. Spreker vindt het ook prettig, dat het College zijn ziens wijze heeft veranderd wat betreft dat deel van de brieven, waarover het zeggenschap zegt te hebbenhij acht het zeer goed, dat gevraagd zal worden ook die andere stukken te publiceeren, maar stel eens, dat dit geweigerd zou Avorden. Spreker vindt dat toch eenigszins vreemd; dat zou een zeer eigenaardig precedent scheppendoor het College zou dan een Commissie benoemd zijn, om met zekere organisaties te onderhandelen, die dan zou kunnen onderhandelen op een wijze, die ze zelf gunstig achtte, zonder daarvan ook maar eenigszins ooit verantwoording te behoeven af te leggen. Dat acht spreker zeer geA aarlijk. Wanneer namens het College een opdracht verstrekt wordt, moet dit er toch ook over kunnen oordeelen, of die opdracht goed uitgevoerd wordt en geen verkeerde gegevens verstrekt of, zooals in dit geval, geweigerd worden tegen de bedoeling van het College in. Spreker zou daarom sterken aandrang AAÜllen uitoefenen op de Raadhuis-Advies-Commissie om in elk geval toe te stemmen in publicatie van deze correspondentie.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 20