MAANDAG 4 DECEMBER 1933. 463
Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregeling.
(Itomijn c.a.)
punt heeft aangebracht. In de vergadering der Commissie
voor Maatschappelijk Hulpbetoon zal morgenmiddag een der
eerste voorstellen zijn, ook ten aanzien van de ondersteunden
bij Maatschappelijk Hulpbetoon dezen regel te volgen. Ten
aanzien van de „franje", de bijkomstigheden, die in de ver
schillende Ministerieele regelingen en beschikkingen zitten,
wordt bij Maatschappelijk Hulpbetoon ook die lijn gevolgd,
zoo b.v. ten aanzien van de brandstoffen; daarbij wordt geen
onderscheid gemaakt, omdat dit de bijkomstigheden van
den steun zijn; beide diensten volgen ten aanzien daarvan
precies denzelfden weg.
De heer Eikerbout noemde een geval van iemand, die door
maatregelen, door de werkloozenkas genomen, met 1 Januari
1934 niet in het genot zou komen van een uitkeering uit die
kas. De gang van zaken bij Sociale Zaken is op het oogenblik,
dat in het algemeen iemand, die niet uit zijn werkloozenkas
kan trekken om redenen, niet aan hem zelf toe te schrijven
of te wijten, door dien dienst gesteund blijft worden als uit
getrokken werklooze; men blijft permanent bij den Dienst
van Sociale Zaken, omdat de bepaling, die vroeger bestond,
dat men slechts gedurende een bepaalden termijn mocht
trekken, op het oogenblik niet meer bestaat. Alles wat bij
Sociale Zaken is, blijft op het oogenblik daar, tenzij men
zelf iets doet in strijd met de voorschriften of met de open
bare orde (fraude, dronkenschap); die „gestraften" worden
van Sociale Zaken afgevoerd naar Maatschappelijk Hulp
betoon, maar alle anderen, wien niet verweten kan worden
iets te hebben misdaan tegen de openbare orde of de goede
zeden blijven bij Sociale Zaken. Spreker is overtuigd, dat de
door den heer Eikerbout genoemde persoon door Sociale
Zaken zal blijven worden gesteund en ook, dat dit met deze
geheele discussie niets te maken heeft.
Spreker is het verder met den heer Eikerbout eens, dat
men als het ware eiken dag voor verrassingen op dit gebied
staat, dat er elk oogenblik veranderingen komen in allerlei
beslissingen, besluiten en in de jurisprudentie; uiteraard
worden die beslissingen en besluiten bij Maatschappelijk
Hulpbetoon tenvolle gevolgd; niet is opzet en bedoeling om
zooveel mogelijk te korten.
Spreker hoopt den Raad overtuigd te hebben dat, al is
men het niet eens met wat gebeurd is dit niet gedaan is
uit onredelijke motieven, maar dat het is overwogen, dat het
wellicht niet geheel overeenstemt met wat de Raadsleden ge
dacht hadden, omdat zij andere indrukken en verwachtingen
daaromtrent hadden, maar in elk geval doet dit niets af
hieraan, dat de genomen maatregelen toch ten volle kunnen
worden verantwoord.
De heer van Stralen wenscht nog een kort woord te zeggen,
omdat het gewenscht is, dat de Raad hierover een welover
wogen besluit neemt. De Wethouder blijkt nog steeds op
het standpunt te staan, dat er een aanmerkelijk verschil
behoort te zijn tusschen de ondersteuning van de verzekerden
en die voor de niet-verzekerden; hij acht het door den Minister
genoemde verschil van 0.50 te gering, waar dit gelijk staat
aan de kosten voor contributie voor de werkloozenkas, die
de verzekerden wel en de niet-verzekerden niet hebben. Vol
gens den Wethouder moet het verschil dus grooter zijn,
maar uit den gang van zaken bij Maatschappelijk Hulpbetoon
blijkt, dat z.i. dit verschil zeer groot moet zijn. Wat door den
Wethouder hierover is medegedeeld, geeft toch niet geheel
juist den werkelijken toestand weer. De Wethouder zegt
b.v.: er is een verschil van ƒ0.50, maar dat is niet geheel
juist. Er is alleen een verschil van 0.50 voor een bepaald
gedeelte van de verzekerde arbeiders.
Een verzekerde arbeider trekt bij werkloosheid na uitge
trokken te zijn uit de werkloozenkas een ondersteuning naar
de norm van 13.een niet verzekerde arbeider moet
zich bij werkloosheid direct tot Maatschappelijk Hulpbetoon
wenden en ontvangt dan ten hoogste een ondersteuning naar
de norm van 11.50, zoodat het verschil voor die groep van
werkloozen 1.50 bedraagt.
De heer Komijn zegt, dat de heer van Stralen vergeet,
dat bij den dienst van Sociale Zaken twee normen zijn en
de meesten een ondersteuning krijgen naar de tweede norm.
De heer van Stralen vergeet niets, maar zegt alleen wat
precies de waarheid is. Het is hem bekend, dat vele verzekerde
arbeiders (na langdurige werkloosheid) een ondersteuning
krijgen naar de tweede norm, 12.en voor hen beteekent
het een verschil van 0.50, welk verschil de Minister wensche-
lijk acht.
De Wethouder treedt altijd zoo op. Hij sluit zich onmiddel
lijk aan bij wat de Minister bepaalt. Hij heeft het zelf meer
malen in den Raad gezegd en de Handelingen zijn er om te
Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregelingc.a.
(van Stralen e.a.)
bewijzen, dat het zoo gegaan is. Om welke reden kan de Wet
houder het verschil van 0.50 onvoldoende vinden en een
lagere norm voor de niet georganiseerden vaststellen?
Er is over deze zaak nog zeer veel te zeggen, maar spreker
meent rekening te moeten houden met de bezwaren, die
van andere zijden in den Raad zijn geuit, o.a. dat het niet
gewenscht is, in het voorstel een bepaald bedrag te noemen,
aangezien men dan bij een verandering van de omstandig
heden genoodzaakt zou zijn, het Raadsbesluit te wijzigen.
Intusschen is het gebleken, dat de Raad in al zijn schakee
ringen van oordeel is, dat het verschil tusschen het steun
bedrag, dat aan verzekerde werkloozen wordt betaald en
dat, hetwelk niet verzekerde werkloozen ontvangen, geringer
behoort te zijn dan het tot nu toe geweest is. Spreker wenscht
dit vast te leggen in zijn voorstel, waarin hij thans eenige
wijziging aanbrengt.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Stralen zijn
voorstel heeft ingetrokken en het navolgende heeft voor
gesteld: „De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders
eventueel in overleg met de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon, een steunregeling voor valide, niet verzekerde
werkloozen vast te stellen, welke meer in overeenstemming
is met die, welke volgens de Rijksregeling voor de verzekerde
werklooze arbeiders is vastgesteld, met inachtneming van
de verschillen, welke de Minister daaromtrent heeft bepaald."
Spreker beschouwt het voorgestelde als een motie, welke
door den heer van Stralen aan den Raad wordt voorgesteld.
De heer van Stralen heeft het ook als een motie bedoeld.
Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt der
halve een onderwerp van beraadslaging uit.
De motie wordt aangenomen met 25 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen: mevrouw De Clerde Bruijn, de heeren
Meijnen, van Tol, Eikerbout, Groeneveld, Koole, van Stralen,
van Es, van Weizen, Bergers, Manders, Donders, van der
Reijden, Wilbrink, De Reede, Beekenkamp, Wilmer, van
Rosmalen, Yerweij, van Eek, Vallentgoed, mevrouw Brag-
gaarde Does, de heeren Schriller, Coster en Kuipers.
Tegen stemmen: de heeren Yan Eecke, Tepe, Splinter,
Goslinga, Romijn en Bosman.
De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor
gesloten.
XX. Voorstel van den heer J. II. Schriller in zake publi
catie van de correspondentie, gevoerd tusschen Burgemeester
en Wethouders en de Kaadliuis-Advieseommissie en tus
schen die Commissie en de uitgenoodigde architecten, met
-praeadvies daaromtrent.
(Zie Ing. St. No. 227.)
De Voorzitter deelt mede, dat het College nader te rade
is geworden om de correspondentie, gevoerd tusschen het
College en de Raadhuis-Advies-Commissie, alsnog openbaar
te maken, n' en déplaise de kosten daarvan. Aan het College
is n.l. ter oore gekomen dat men meent, dat door het College
zaken verzwegen worden en dan is het verreweg het beste
dat alle stukken worden openbaar gemaakt, ongeacht de
financieele consequenties en de verwarring, die daardoor
misschien zou kunnen ontstaan. Het is beter, dat men kan
zien dat niets verzwegen is. In dit opzicht is geen verdere
bespreking van het voorstel-Schiiller noodig. Het College zal
die correspondentie, zoo spoedig als maar eenigszins mogelijk
is, aan de raadsleden toezenden en openbaar maken. Ten
aanzien van het tweede punt blijft het College echter zijn
standpunt handhaven.
De heer Schüller heeft met genoegen vernomen, dat liet
College teruggekomen is op zijn meening, dat toezending-
van de briefwisseling tusschen het College en de Raadhuis-
Advies-Commissie verwarring zou stichten, maar hij kan zich
niet begrijpen, waarom het College er tegen blijft, de corres
pondentie, gevoerd tusschen de Raadhuis-Advies-Commissie
en de uitgenoodigde architecten over te leggen. In het Leidsch
Dagblad van 24 Augustus j.l. stond vermeld eenjvraagvan
architect Mertens over eventueele afwijking van de rooilijnin
de „Vooruit" van 5 September betwistte de redactie, dat de
heer Mertens deze vraag op die wijze had gesteld en op 27
September erkende dan ook het Leidsch Dagblad, dat de
lezing van de redactie van de Vooruit de juiste was.
Vervolgens komt in het Leidsch Dagblad van 24 Augustus