MAANDAG 4 DECEMBER 1933. 461 Interpellatie-van Stralen Rijkssteunreqelinq. (Wilmer.) vastgestelde bedragen. Uit het rapport der Commissie blijkt, dat tijdens de beraadslagingen in de Commissie de vraag is gesteldindien wij een algemeene norm moeten vaststellen voor de z.g. thuiszittende armen, welke zal ze dan zijn? Daarop is geantwoord dat het het beste was-, daaromtrent advies te vragen aan den Armenraad. Daarnaast had men rekening te houden met degenen, die niet tot de thuiszittende armen behooren, de werkloozen. De Wethouder zal met spreker moeten erkennen, dat ook voor de uitkeeringen aan de werk loozen een zekere norm moet bestaan. Die norm is geen andere dan die, welke door de Regeering was vastgesteldMen heeft over geen enkele andere norm gesproken, integendeel, er is uitdrukkelijk en met nadruk gezegd: wij behoeven ons niet bezorgd te maken over de vaststelling van de norm voor werkloozen, die bij Maatschappelijk Hulpbetoon zijn ondergebracht, want daarvoor heeft de Regeering de norm vastgesteld, n.l. het maximum. Het is volgens spreker ook duidelijk, dat Maatschappelijk Hulpbetoon zich in het verleden niet aan die norm heeft gehouden, want als men er een paar kwartjes van afweek, zou men kunnen zeggen: wij volgen die norm en doen er alleen wat af. Maar als men van die norm een paar gulden afwijkt, kan men toch niet zeggen, dat men die norm volgt. Ook is het voor spreker duidelijk, dat de Raad zich meermalen heeft uitgesproken voor het volgen van die normen; bij de discussies hier is ten deze nooit onderscheid gemaakt tusschen georganiseerden en niet-georganiseerden. Steeds is door ver schillende sprekers zoowel van rechts als van links gezegd: wij staan op het standpunt, dat de werkloozen moeten onder steund naar de normen, door den Minister vastgesteld. Nu zegt de Wethouder wel: maar de Raad heeft toch ook altijd op het standpunt gestaan, dat er verschil moest zijn tusschen georganiseerden en niet-georganiseerden, maar beide stel lingen zijn met elkaar te vereenigen. Ook de Minister maakt een verschil. Welnu, als de Raad verklaart, zooals hij dikwijls gedaan heeft, dat de door de Regeering vastgestelde normen moeten worden gevolgd, dan lag daarin opgesloten, dat men dat verschil tusschen georganiseerden en niet-georganiseerden aanvaardt, die ook door den Minister worden vastgesteld. Tusschen beide standpunten, door den Raad ingenomen, is er eigenlijk geen tegenspraak. Tegen de bepaalde bedragen, genoemd in de motie-van Stralen eigenlijk is het een voorstel heeft spreker wel eenigszins bezwaar. Bedragen vaststellen is altijd min of meer gevaarlijk, omdat er wel eenige gevolgen aan kunnen vastzitten, die men op het oogenblik niet kan overzien; misschien kan de juistheid van die bedragen weer worden bestreden met te verwijzen naar andere uitkeeringen. Gezien de mentaliteit van den heer van Stralen, is het gewenscht, dat spreker hieraan toevoegt, dat hij dit bezwaar tegen zijn motie niet maakt om er aan te ontkomen zijn stem er aan te geven; integendeel, wanneer de heer van Stralen zijn motie wijzigt, en spreker hoopt, dat hij dat zal doen, dan zal spreker er voor stemmen. Spreker geeft den heer van Stralen in over weging zijn motie in dezen geest te wijzigen, dat hij Maat schappelijk Hulpbetoon verzoekt de uitkeeringen aan de werkloozen meer in overeenstemming te brengen met de bedragen, door den Minister bepaald; dat heeft tenslotte dezelfde strekking; maar men noemt dan geen aanvecht bare cijfers daarin. Spreker zegt: meer in overeenstemming, omdat het misschien mogelijk is, dat men een paar kwart jes minder wil geven om het verschil tusschen georganiseerden en niet-georganiseerden grooter te doen zijn. Spreker is ook daar nog niet voor; met het standpunt, door de sociaal-de mocratische leden in Maatschappelijk Hulpbetoon inge nomen, dat er een verschil van ƒ1.moet zijn, zou spreker zich ook niet vereenigd hebben; hij acht 0.50 wel voldoende. Spreker vreest in het geheel niet, dat dan de prikkel tot organisatie vervalt; daaraan zijn zoovele andere voordeelen, ook van stoffelijken aard, verbonden dat men niet zoo'n sterken prikkel behoeft om zich te organiseeren. Trouwens, wanneer daardoor die prikkel zou Vervallen, dan zou ook de Minister wel zoo verstandig zijn de bedragen grooter te doen zijn; deze overziet het geheele land, maar ook deze staat niet op het standpunt, dat een groot verschil noodig is om een prikkel tot organisatie te behouden; hij acht ƒ0.50 wel voldoende, wat ongeveer overeenkomt met de contributie, die de werkloozen gemeenlijk nog voor hun vakbond moeten betalen. De heer van Stralen en spreker zijn het dus met elkaar eens, wat de zaak zelf betreft: beiden achten het gewenscht den ongeorganiseerden werkloozen een uitkeering te geven, welke correspondeert met de cijfers, die de Minister als maxima heeft vastgesteld. Spreker acht het alleen voorzichtiger en verstandiger, geen bepaalde cijfers te noemen, doch alleen het principe in het voorstel vast te leggen. Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregeling. (Braggaarde Does e.a.) Mevrouw Braggaarde Does kan zich op vele punten met het betoog van den heer van Stralen vereenigen. Het betoog van den Wethouder kwam hierop neer: Maat schappelijk Hulpbetoon kan beslissen en de Raad heeft daarover niets te zeggen. Daaruit blijkt, hoe verkeerd het is, dat de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon geen raadsommissie is. Uit de zaak, die op het oogenblik behandeld wordt, blijkt, dat de Wethouder het beschouwt als een soort vrijbrief voor de invoering van de verslechtingen. De Wethouder zei, dat er in het rapport van de Reorgani satiecommissie niet over gesproken wordt, maar dat is on juist. Indien de Wethouder zich niet met het denkbeeld kon vereenigen, was de vergadering van de Commissie voor hem de plaats geweest, om er tegen in te gaan. De Wethouder heeft hedenmiddag iets schamper gesproken over de sociaal democraten in Maatschappelijk Hulpbetoon. Dat zou hem gemakkelijker gevallen zijn, wanneer geen lid van de Commis sie voor Maatschappelijk Hulpbetoon in den gemeenteraad aanwezig was. Hij heeft niets minder gezegd dan: wanneer ik de meerderheid van de Commissie er voor had kunnen krijgen, een gulden meer te bedingen voor de gesteunden, zou de S.D.A.P. wel meegegaan zijn, dus zou deze het dan wel genoeg gevonden hebben. Spreekster gevoelt zich genoopt, de zaak thans tot de juiste proportiën terug te brengen. De sociaal-democratische leden der Commissie vinden het bedrag van 12.per week niet voldoende voor een gezin. Meermalen heeft spreekster, wanneer zij zich bij dit bedrag- moest neerleggen, omdat zij niets hoogers wist te bedingen, gezegd: ik weet zeker, dat de menschen er niet genoeg aan hebben. Spreekster en haar partijgenoot hebben in de Commissie voorgesteld, den steun te bepalen voor gehuwden en onge huwde kostwinners op 12.per week benevens 1.35 per kind en per gezinslid. Zij waren niet van oordeel, dat het voldoende was, maar wisten zeker, dat zij op dat oogenbük niet meer konden verkrijgen. Het voorstel verkreeg alleen de stemmen van hen beiden. Zij meenden niet, dat een gezin genoeg had, wanneer het 1.meer kreeg en evenmin, dat het verschil tusschen de uitkeering aan de georganiseerden en die aan de ongeorganiseerden ƒ1.moest bedragen. Zij hechtten echter als vertegenwoordigers van de arbeiders klasse meer waarde aan een gulden dan de Wethouder, wien alle sociaal gevoel ontbreekt en die eigenlijk niet weet, hoe het in een arbeidersgezin toegaat. Voor een gezin, waarin armoede heerscht, is het verschil van 1.zeer groot. Maar dat kon niet. Toen heeft de heer de Roo mede namens spreekster voorgesteld de norm voor gehuwden en kostwinners te be palen op 11.en 1.25 per gezinslid, om te voorkomen, dat het voorstel van den Wethouder zou worden aangenomen. Maar ook dat kon geen genade vinden in de oogen van de leden van Maatschappelijk Hulpbetoon. Nu zegt de Wet houder: „toen hebt gij er toch aan medegewerkt", maar als tegenstemmen ook medewerken is, dan weet spreekster niet meer, wat dan medewerken is. Toen de mededeeling van den Minister kwam, dat er 0.50 minder moest gegeven worden aan de ongeorganiseerden, heeft spreekster nog ge tracht de uitkeering 0.50 hooger te doen zijn, zoodat de ongeorganiseerden 10.50 ontvingen. De Wethouder is echter in gebreke gebleven te antwoorden op de vraag, hoe hij dacht dat een gezin van 9.50 moest leven, waarvan al dadelijk tenminste ƒ3.50 huur afgaat. Als de Wethouder eenig inzicht en eenig sociaal gevoel had, zou hij hier hebben moeten uitleggen hoe zoo'n gezin er van dat bedrag kan komen. Volgens spreekster is hem dat ten eenenmale on mogelijk. Ook moet men volgens den Wethouder meer zien naar de groote gezinnen. Men mag zeggen, dat een groot gezin een zegen des Heeren is, maar dat houdt op wanneer men bij Maatschappelijk Hulpbetoon komt; dan is het een ramp te noemen. Dus, willen de leden, die nu gesproken hebben voor de maatregelen, zooals die in het reorganisatierapport vermeld staan, hun woord gestand doen, dan kunnen zij niet anders doen dan met de motie-van Stralen meegaan. De heer Elkcrbout zegt, dat de Wethouder in dezen geest gesproken heeft, dat hij den Raad niet goed begrepen had en dat z.i. de Raad in dien zin besloten had, dat een andere regeling toelaatbaar was dan de rijksregeling; achteraf blijkt, dat dit niet het geval was en dat de Raad zich had uitgespro ken voor een regeling van de uitkeeringen overeenkomstig de rijksregeling. Er schijnt een misverstand te bestaan tus schen den Wethouder en den Raad, dat opgehelderd dient te worden. Nu blijkt de Raad wel van oordeel, dat die rijks regeling moet worden toegepast. De Wethouder zegt: ik weet niet of dat de bedoeling geweest is, maar het is dan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 17