458 MAANDAG 4 DECEMBER 1933. Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregeling. (Romijn.) ter kennis van den Raad gebracht in verband met deze interpellatie. Spreker had zich, om zoo te zeggen, zijn rust in de Commis sie voor Maatschappelijk Hulpbetoon kunnen koopen, wan neer hij was meegegaan of de Commissie mee had kunnen krijgen op een verschil van 1.door de sociaal-democraten in die Commissie, die hun medewerking aan de vaststelling van die regeling hebben gegeven inzooverre dat ze hebben tegengestemd, maar ze waren in elk geval daarbij aanwezig is gezegd: wij willen de verantwoordelijkheid er wel voor dragen, wanneer de norm 11.wordt. De Commissie is daarop niet ingegaan, op juiste gronden naar spreker meent, maar spreker wii hiermede alleen demonstreeren, dat ook in die Commissie en ook bij die leden tenslotte niet die absolute verwachting en verzekerdheid bestonden, dat de Eaad niet anders wenschte en zou wenschen dan te gaan tot aan het maximum., door den Minister gesteld. De Eaad heeft nooit iets dergelijks uitgesproken; dat zou ook volmaakt onver standig zijn, omdat men dan door een dergelijke gelijkscha keling grootendeels kapot zou maken de instituten voor de werkloosheidsverzekering, op het oogenblik in de vrije maat schappij opgegroeid. Nu kan men over dat verschil discus sieeren; men kan van 12.tot 10.afslaan met centen of met dubbeltjes en trachten den grootsten gemeenen deeler te vinden, maar dat er verschil moet worden gemaakt, wordt erkend. Wanneer het voorstel om tot 11.te gaan was aangenomen, zou de Eaad waarschijnlijk in het geheel niets er over hebben gehoord, omdat er dan geen interpellatie van de zijde van de S. D. A. P. hierover zou zijn gehouden. Een verschil van 1.kan men voldoende achten; men kan meenen, dat dit de juiste verhouding weergeeft. De Com missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon is gekomen op 10. en waarom? Niet om bezuinigingsredenen! Spreker stelt dit op den voorgrond. Zooals hij reeds heeft uiteengezet, staat het College van Burgemeester en Wethouders er buiten. Hij heeft geen opdracht gekregen van het College om een be paald bedrag in Maatschappelijk Hulpbetoon te verdedigen en te trachten dat aangenomen te krijgen. Hij heeft bij de beraadslaging over dit punt in de Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon de bezuiniging ook niet op den voorgrond gesteld; hij heeft, naar hij meent, haar zelfs niet aangeroerd. Hij heeft zich door andere redenen laten leiden en, als hij die noemt, komt hij in zekeren zin in strijd met een opmerking, gemaakt door de heeren Wilbrink en Wilmer en ook door mevrouw Braggaar, die zeiden overtuigd te zijn, dat bij de besprekingen in de reorganisatie-commissie of in het rapport dier Commissie is vastgelegd de wenschelijkheid om te gaan tot de maxima der door den Minister vastge stelde bedragen. Spreker heeft die overtuiging niethij heeft al de besprekingen in de Reorganisatie-Commissie gevolgd en daaruit nooit kunnen begrijpen, dat die wensch werd ge koesterd of werd uitgesproken. De opzet van de Reorgani satie-Commissie is alleen geweest om verschillende verbete ringen, welke noodig waren bij Maatschappelijk Hulpbetoon, in te voeren. Vooral het maken van onderscheid tusschen armlastigen en valide werkloozen is naarvoren gebracht. Het grootste deel van de verbeteringen, door de Reorganisa tie-Commissie aanbevolen, waren van zuiver teehnischen aard. In de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon heeft spreker dit standpunt verdedigd, dat, waar de bedoe ling van het reorganisatie-rapport en van de genomen reor ganisatie-maatregelen was technische voorzieningen te treffen, niet in de eerste plaats de gelegenheid moest worden aange grepen om de bedragen, welke totnogtoe waren uitgekeerd, met ƒ2.per week te verhoogen. Dat was noch de opzet noch de bedoeling. Daartoe was geen aanleiding, zeer stellig niet in een tijd als deze. Men kan over de uitkeeringen denken zooals men wil, maar men zal het eens moeten zijn met dit algemeene principe, dat zonder meer de tijd, welken men thans beleeft, niet in de eerste plaats aangewezen en geëigend is om de normen, waarnaar men uitkeert, aanmerkelijk te verhoogen. Men mag dat niet doen, tenzij men er zeer bij zondere en zeer aannemelijke redenen voor weet aan te voeren, redenen, welke naar sprekers gevoelen niet aanwezig zijn. Verder wijst spreker er op, dat in het algemeen in soortge lijke plaatsen als Leiden een verschil wordt gemaakt tusschen de verzekerde en de niet verzekerde werkloozen en daarmede rekening wordt gehouden. Hetgeen hier door verschillende heeren werd uitgesproken, dat naar het gevoelen van de Re organisatie-Commissie dat onderscheid niet mocht worden gemaakt, zou dus iets betreffen, dat speciaal Leiden aangaat. Men mag niet aannemen, en dat kan spreker ook niet aan vaarden, dat dit uitgesproken zou zijn of de bedoeling zou zijn. Men zegt, dat in andere plaatsen de uitkeeringen hooger zijn, b.v. 11.of 12.maar anderzijds ziet men ook plaatsen met lagere uitkeeringen, en dan niet een dorpje Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregeling* (Romijn e.a als Noordwijkerhout of een plattelandsdorp, maar gemeen ten, die gerust op één lijn met Leiden gesteld kunnen worden. Nu heeft spreker reeds ervaren, dat het practisch en theore tisch volkomen onmogelijk is aan te geven en te beredeneeren, hoe hoog het steunbedrag moet zijnieder gezin, dat onder zoo'n regeling valt, doet het tenslotte weer op zijn eigen methode; niet is aan te geven hoe men tenslotte met een dergelijk bedrag de eindjes aan elkaar kan knoopen; er zijn allerlei individueele verschillen en eigenaardigheden, maar men moet tenslotte bij die zaak volgen één groote lijn en één groote norm. De Gemeentelijke Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon ziet tenslotte verschillende plaatsen, waar de uitkeeringen lager zijn dan hier, en heeft zich voorts ook gerealiseerd, dat bij het volgen van deze normen toch nog in de meeste spreker mag niet zeggen alle, maar toch zeer vele gevallen uitkeeringen zullen plaats hebben, die gaan boven de tegenwoordige, dat er dus toch al is eenige verhooging en eenig resultaat tengunste van de betrokken gezinnen. Voorts heeft de Commissie zich gerealiseerd, dat bij het verleenen van dezen steun tenzeerste gelet moet worden, op de groote gezinnen, waarbij men er dus voor dient te zorgen, dat die zoo weinig mogelijk in de verdruk king komen, hetgeen men niet kan bereiken door verhooging van de steunnorm, maar wel door rekening te houden met en zoo hoog mogelijk te stellen de percentages, waarnaar gesteund mag worden, die berekend worden naar het normale loon, dat iemand zou kunnen verdienen. Bij de toepassing van deze regeling in het algemeen kan dus niet worden ge sproken financieel van een verbetering voor de betrokkenen, maar wel moreel van een groote verbetering voor hen, omdat de valide werkloozen in dien zin zullen worden onderscheiden, dat zij volledig apart zullen worden behandeld; bovendien zijn bepalingen gemaakt, waardoor men voor de groote ge zinnen kan komen tot het maximum, dat krachtens de Ministerieele regeling mogelijk gemaakt is, in verband met het stellen van den steun naar een zeker percentage van het loon. Daarom durft spreker ondanks hetgeen hij gehoord heeft en ondanks het feit, dat tot sprekers spijt hier teleur stelling wordt gevoeld over verschillende punten, ten aanzien waarvan men andere gedachten en wellicht andere verwach tingen had, toch met volle vrijheid te verdedigen de door Maatschappelijk Hulpbetoon getroffen maatregelen. De Com missie heeft deze zaak met het Departement behandeld op dezen voet, dat daaraan is toegezonden de regeling, zooals de Commissie zich die voorstelde; het Departement heeft deze regeling goedgekeurd en gesanctionneerd. Nu zegt de heer Eikerbout wel, dat, al was de regeling nog zoo slecht, zij toch zou zijn goedgekeurd, maar spreker heeft meer ver trouwen in de Regeering en meent, dat deze er eenigszins anders tegenover staat. De heer Eikerbout zegt die opmerking te hebben gemaakt, omdat men rekening moet houden met de inkomsten. Als een gemeente niet meer kan geven, moet rekening worden gehouden met de inkomsten. De heer Romijn antwoordt, dat hetzelfde geldt van Leiden. Heeft deze gemeente geen inkomsten meer, dan kan zij niet meer geven. Het Departement gaat met deze regeling accoord en nu wil spreker den Raad het volgende voorhouden. Al betreurt men den gang van zaken, zooals die is geweest naar sprekers opvatting is er geen reden voor tenslotte kan aan deze aangelegenheid heel weinig worden veranderd, want men begrijpt wel dat, waar de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon door den Minister wordt aanvaard als Commissie van advies voor deze zaak op grond van het door haar ge geven advies, waarin door het Departement nog eenige „ver slechteringen" zijn aangebracht ook het Departement vond dat helaas noodig voor het geval in den Raad een besluit mocht vallen om de bedragen hooger te stellen, het Depar tement eerder zou aanvaarden het advies van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, welke meer geschoold is op dit gebied en meer ingeschoten is op dergelijke zaken dan een gemeenteraad. Een uitspraak van den Raad zou, naar spre kers meening, in deze weinig resultaat opleveren. De heer van Stralen begint met zijn blijdschap er over uit te spreken, dat heden het bewijs is geleverd, dat de meening, welke hij ten deze had, ook was de meening van al de Raads leden die na hem het woord hebben gevoerd. Al die leden hebben zich duidelijk in dezen zin uitgelaten, dat de Raad meermalen den wensch heeft te kennen gegeven, dat ten aanzien van de steunverleening te Leiden zoover zou worden gegaan als de Rijkssteunregeling maar eenigszins toeliet. De beantwoording van sprekers vragen door den Wet-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 14