MAANDAG 4 DECEMBER 1933.
455
Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregeling,
(van Stralen e.a.)
tot de gemeentebesturen gericht, waarin werd te kennen
gegeven, dat naar zijn oordeel de ondersteuning voor niet
verzekerde werkloozen 50 cent lager bekoorde te zijn dan die
voor verzekerde werkloozen. Spreker kan die gedachte ten-
volle onderschrijven, maar hij kan er in geen geval toe mede
werken dat verschil 2.te doen zijn.
Er komt nog iets bij, dat intusschen gebeurd is en dat
spreker de vraag doet stellen: welke gedachte houdt het
College of de betrokken Wethouder er eigenlijk op na bij deze
zaak? Hij heeft namelijk vernomen, dat genoemde circulaire
van den Minister voor Maatschappelijk Hulpbetoon aan
leiding is geweest om de norm van 10.nog eens met 50
cent te verlagen, zoodat die norm dus alsnog is gesteld voor
gehuwden op ƒ9.50. Spreker vindt dat wel beel sterk; hier
was zeer duidelijk sprake van den wensch om de uitgaven
voor Maatschappelijk Hulpbetoon te beperken. Is het toch
aannemelijk, dat in den waarschijnlijk strengen winter, die
aanstaande is, een gezin van b.v. 4 personen zal moeten
leven van een ondersteuning van 11.50, zooals Maatschap
pelijk Hulpbetoon die vaststelt, n.l. 9.50 1.voor elk
gezinslid daarboven. Een dergelijk steunbedrag is toch abso
luut te laag. Bovendien is deze steunregeling lager dan in
vele andere plaatsen. In plaatsen, gelijk aan of kleiner dan
Leiden zijn de steunnormen voor deze groepen soms belangrijk
hooger dan de door Maatschappelijk Hulpbetoon hier vastge
stelde. Spreker hoopt, dat de Raad met hem van meening
zal zijn, dat wat Maatschappelijk Hulpbetoon in dit opzicht
heeft gedaan niet door den beugel kan en niet in overeen
stemming is met de door den Raad uitgesproken wenschen
en dat daarin verandering behoort te kom.en; het zal van
de discussie afhangen, of door spreker alsnog een voorstel
tou wijziging van die normen zal worden gedaan, maar spreker
hoopt, dat de aandrang, die naar spreker toch mag verwachten
ook uit andere deelen van den Raad zal komen, voldoende
zal zijn om aan deze onbillijkheid een eüide te maken. Met
een beroep op het feit, dat men ten aanzien van de Rijkssteun
regeling tot de uiterste grens zal moeten gaan, hoopt spreker
dat het optreden van de andere raadsleden voor het College
een aanwijzing zal zijn, dat het een verkeerd besluit genomen
heeft en dat het alsnog aan de Rijksregeering goedkeuring
behoort te vragen voor een steunnorm voor de niet-verzekerde
arbeiders van ƒ11.50 voor gehuwden en van ƒ8.even
tueel 7.50 voor alleenstaande personen.
Spreker wil nu even nog een vergissing herstellen; in zijn
vraag heeft hij gesproken van een steun aan alleenstaande
personen van ƒ6.dit is inderdaad niet juist; dat moest
zijn 6.50, nraar spreker meent toch wel instemming van
den Raad te mogen verwachten, wanneer hij zegt, dat ook
dat bedrag absoluut onvoldoende is voor alleen staande per
sonen om daarmede door de wereld te komen.
De heer Wilbrink zegt, dat formeel de Wethouder gelijk
heeft, dat Maatschappelijk Hulpbetoon niet in strijd met de
circulaire van den Minister gehandeld heeft; dit zou zelfs
niet het geval zijn, al keerde men 5.in plaats van 12.
uit, omdat de circulaire van den Minister alleen de maxima
aangeeft. Ook voor den Dienst van Sociale Zaken worden
de maxima aangegeven en dan veronderstelt men hier, dat
liet ook wordt gegeven; dat is practiscli zoo. Gedurende
sprekers lidmaatschap van de Commissie voor den Socialen
Dienst is het nog niet voorgekomen, dat men strijd had te
voeren, dat het College de maxima lager stelde dan de Minister
vaststelde. Maar al heeft de Wethouder formeel gelijk, dat
hij niet in strijd is gekomen met de circulaire van den Minister,
hij is toch wel in strijd gekomen met de opvatting, hier
geregeld in den Raad verdedigd, en, naar spreker meent
door het College beaamd, dat n.l. die maxima, door den Minis
ter aangegeven, maatstaf zouden zijn voor de uitkeeringen,
zoowel voor Sociale Zaken als voor Maatschappelijk Hulp
betoon. Inzooverre betreurt spreker dan ook van den Wet
houder nu te moeten vernemen, dat Maatschappelijk Hulp
betoon gemeend heeft, de vrijheid te moeten nemen om zich
niet te laten leiden door den maatstaf, door den Minister
aangelegd, maar zijn eigen maatstaf heeft gekozen, die 2.
lager is. Spreker heeft daartegen ook bezwaren, niet alleen
van persoonlijken, maar ook van algemeenen aard. Spreker
betreurt het na al hetgeen hier en in de reorganisatie-commis
sie gesproken is op deze wijze over de geste in deze zaak te
moeten spreken; reeds meermalen is hier duidelijk uitge
komen, dat de Raad er prijs op stelde, dat het gemeentebe
stuur, waar de Minister meende in het algemeen belang de
normen zoo laag mogelijk te moeten drukken, nog niet lager
zou gaan. Ook met instemming van den Wethouder is toch
ook in de Reorganisatie-Commissie uitgesproken, dat men,
om tot een behoorlijke regeling te komen, onderscheid moet
maken tusschen huiszittende armen en ongeorganiseerde
Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregeling.
(Wilbrink e.a.)
werkloozen, die zouden moeten worden behandeld naar de
regels, door den Minister ook voor de georganiseerde werk
loozen vastgesteld, omdat men alleen uit de bij Maatschappelijk
Hulpbetoon heerschende moeilijkheden kon komen door zich
naar dien vasten maatstaf te richtendaarvan was men alge
meen overtuigd en door niemand, ook door den Wethouder
niet, is beweerd dat de door den Minister aangelegde, maatstaf
voor de ongeorganiseerden te hoog zou zijn, waardoor men
practisch zou komen tot een te hooge steunverleening, waar
door de arbeidslust zou worden weggenomen. Waar dit
in het algemeen ook door den vertegenwoordiger van het
College beaamd werd, is het toch te betreuren, dat het reor
ganisatie-rapport, hoewel het zoo algemeene instemming
had, in dit opzicht niet in werking is getreden en dat niet
naar dit beginsel, daarin uitgesproken, is gehandeld; dan
was zeerzeker deze interpellatie achterwege gebleven. Mogelijk
dient men het financieel belang van de gemeente door die
ƒ2.van de uitkeering af te trekken, maar spreker ziet het
algemeen belang niet gediend door het feit, dat men de eene
groep van de noodlijdende bevolking een maatstaf aanlegt
als door den Minister aangegeven, terwijl een andere nood
lijdende groep, die niet zoo sterk staat omdat zij niet georga
niseerd is, wier optreden dus nooit zoo krachtig kan zijn,
naar beneden wordt gedrukt. Onder die ongeorganiseerde
werkloozen is vandaag toch ook een belangrijke groep van
kleine zelfstandigen, die vroeger ook niet zoozeer voor vak
organisatie in aanmerking kwamen, omdat het practisch
moeilijk was om hen als zelfstandig werkenden hier of daar
onder te brengen, maar die zich thans door de tijdsomstan
digheden gedrongen bij Maatschappelijk Hulpbetoon als
werkloos moeten aanmelden. Nu is het algemeen bekend,
dat terwijl de arbeiders vroeger een offer brachten voor hun
organisatie ten einde hun toestand te verbeteren, er thans
een groep van arbeiders is, die zich bij de vakorganisatie
hebben aangesloten en voor wie het feitelijk een rekensom
metje is gewordenals zij zich organiseeren, kost het zooveel,
maar als zij een tijd lang werkloos zijn, krijgen zij een uit
keering, welke zooveel hooger is, of een vast recht op een
uitkeering. Nu staat het voor spreker vast, dat degenen, die
dat rekensommetje nog niet maken, maar toch bij Maat
schappelijk Hulpbetoon terecht komen, onder hen zijn er
verscheidenen, die vroeger met eere in de maatschappij
werkzaam zijn geweest en getracht hebben zich op alle moge
lijke manieren te handhaven worden achtergesteld bij
die andere groep van ondersteunden, hetgeen een gevolg
is van den maatstaf, welken Maatschappelijk Hulpbetoon
geheel willekeurig ten aanzien van de ondersteuning heeft
aangenomen. Spreker had dit niet verwacht, in verband met
de besprekingen in de reorganisatie-commissie, welke zijn
bijgewoond door den betrokken Wethouder en de leidster van
Maatschappelijk Hulpbetoon, die beiden van den gang van
zaken op de hoogte waren.
Al behoort spreker tot degenen, die afkeerig zijn van on-
noodige uitgaven de zaak moet ook van den financieelen
kant bekeken worden, als er uitgaven mede gemoeid zijn
toch blijft het voor hem een groote teleurstelling, dat na al
de besprekingen, over deze zaak in den Raad gevoerd, Maat
schappelijk Hulpbetoon aldus heeft gehandeld. Het College
en in het bijzonder de betrokken Wethouder houden het
hem ten goede, dat hij het niet kan waardeeren, dat hunner
zijds in deze zeer zelfstandig is gehandeld en zij een uitspraak
van den Raad absoluut naast zich hebben neergelegd. Wel
iswaar werd in de uitspraak van den Raad niet positief ge
zegd, dat bepaalde bedragen moesten worden uitgekeerd,
maar die uitspraak was in zoodanigen zin gesteld, dat aan
de werkloozen, georganiseerde en ongeorganiseerde, een uit
keering zou worden gegeven overeenkomstig de regelen,
door den Minister gesteld, en dat van de normen, door den
Minister gegeven, niet zou worden afgeweken, omdat men
daarboven niet mocht gaan, maar het zeker niet wenschelijk
was er beneden te blijven.
Mevrouw Rraggaarde Does zegt, dat toen enkele raads
zittingen terug de heer van Stralen er bij het College op aan
drong bij den Minister stappen te doen tot het ongedaan
maken van de voorgestelde verslechtingen, zij aan het College
gevraagd heeft, of dit de voorgestelde verslechtingen even
erg vond als de sociaal-democratische raadsfractie. De Wet
houder antwoordde daarop, dat hij zich niet verplicht achtte
en geen zin had om hier academische vragen te beantwoorden
hij achtte het niet noodig daarop een antwoord te geven.
Indien al de Wethouder toen namens het College het ant
woord schuldig is gebleven, hij heeft nu hier volkomen het
antwoord gegeven, n.l. dat het College het volkomen eens
is met de door den Minister voorgestelde verslechtingen
en die nog erger wil maken. Spreekster heeft gezegd, zich in