152 reeds lange jaren die bestemming bezitten, terwijl wij, in tegenstelling tot adressant, van oordeel zijn, dat met bet oog op de belangen van de industrie, niet met de in het noord oostelijke deel der gemeente geprojecteerde industrieter reinen kan worden volstaan. Voorts is in het plan naar onze meening voldoende „groen" ontworpen, zoodat ook uit dit oogpunt ongerept behoud van de onderhavige gronden niet noodzakelijk is. Wij kunnen derhalve geen vrijheid vinden voor te stellen de bestemming van deze gronden te wijzigen. Ad h. Ten aanzien van het bestemmen van gronden voor villabouw is een bezwaarschrift ingekomen van het bestuur van bet Gesticht „De Voorzienigheidte Leiden, dat bezwaar maakt tegen de bestemming van de hem in eigendom toe- behoorende perceelen aan en nabij den Zoeterwoudsche- singel en het Philosophenpad, kadastraal bekend Sectie M, Nis. 4509, 4510 en 751 voor villabouw, waardoor de door adressant voorgenomen stichting van een internaat voor zwakzinnige kinderen en een school voor buitengewoon lager onderwijs op die perceelen onmogelijk wordt gemaakt. Wat dit, zooals boven reeds gezegd, te laat ingekomen bezwaarschrift betreft zijn wij van gevoelen, dat daaraan dient te worden tegemoet gekomen. Aangezien de wijziging van de bestemming der terreinen van adressant een wijziging ook ten aanzien van aangrenzende gronden noodzakelijk maakt, meenen wij met het oog op de belangen van de eige naren dier aangrenzende gronden, dat deze wijziging thans niet kan worden vastgesteld. Daarom zullen wij binnenkort een afzonderlijk voorstel ter zake bij Uw Vergadering aan hangig maken. Ad i. Nopens het aangeven van de bestemming van gronden in hoofdzaak hebben twee belanghebbenden be zwaren ingediend. 1°. De Firma Gebr. Mulder, te Leiden, maakt er bezwaar tegen, dat de haar in eigendom toebehoorende gronden, gelegen in den Kikkerpolder ten Westen van de Haarlemmer trekvaart, kadastraal bekend Sectie L. nis. 635, 640, 641 en 1159 t/m 1165, die bij het uitbreidingsplan voor bebouwing- waren bestemd, thans worden bestemd voor sport- en speel velden, daarbij aanvoerende, dat op deze gronden niet ge bouwd kan worden en dat aan speelterreinen in het betrokken stadskwartier in zoo groote mate als het ontwerp aangeeft, geen behoefte bestaat, weshalve adressante verzoekt het uit breidingsplan op dat punt te wijzigen en alsnog te detail- leeren met een stratenplan. Bedoelde gronden komen voor op het niet-gedetailleerde gedeelte van het ontwerp-uitbreidingsplan, waarvan slechts de bestemming in hoofdzaak, i. c. „uitbreiding sport- en speelvelden (ijsbanen)", is aangegeven. Deze wijziging van het bestaande uitbreidingsplan bleek gewenscht met het oog op de noodige uitbreiding van sport- en speelvelden in de toekomst mede in verband met den inmiddels tot stand gekomen aanleg van den Leidschen Hout en is voorts een gevolg van het vervallen van den op het bestaande uit breidingsplan over deze gronden getraceerden gordelweg. Op het vorenbedoelde niet gedetailleerde gedeelte van het ontwerp-uitbreidingsplan zijn in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en het Woningbesluit geen straten geprojecteerd. Het niet-detailleeren van de bestemming van de bedoelde gronden vindt zijn grond in liun ligging, welke het niet aannemelijk maakt, dat zij in de eerstvolgende jaren voor bebouwing in aanmerking zullen komen. Trouwens ook op het bestaande uitbreidingsplan is volstaan met het aangeven van den boven bedoelden gordelweg en verdere detailleering achterwege gelaten. Te zijner tijd zal die detailleering moeten geschieden, waarvoor dan een wijziging van het uitbreidings plan noodig zal zijn. Bij die wijziging zullen, zoo noodig, straten worden geprojecteerd en zal nauwkeurig worden be paald, in hoeverre deze gronden voor „sport- en speelvelden" zullen worden bestemd, waarbij de mogelijkheid bestaat, dat een deel van deze gronden voor zgn. beteren bouw of villa bouw zal worden aangewezen. Requestrante zal alsdan in de gelegenheid zijn bezwaren tegen de bestemming in onderdeelen bij Uw Vergadering in te brengen. Daarvoor is thans de tijd nog niet aangebroken. Tot wijziging van het ontwerp-uitbreidingsplan geeft het onderhavige verzoek o. i. derhalve geen aanleiding. 2°. De N. V. Maatschappij tot Fxploitatie van Onroerende Goederen „Hou Vast", te Leiden, maakt er bezwaar tegen, dat de bestemming van haar gronden, gelegen in den Crone- steinschen Polder in het gebied, begrensd door de spoorbaan LeidenUtrecht, de trambaan Leidenden Haag en het Rijn-Schiekanaal, kadastraal bekend Sectie D N°. 226, niet gedetailleerd is aangegeven. Requestrante verzoekt de be stemming, zijnde deels „bebouwing", deels „sport- en speel velden", alsnog in onderdeelen te bepalen, daarvoor aan voerende, dat genoemd perceel dicht bij de bestaande be bouwing is gelegen en requestrante bij bestemming in hoofd zaak belangrijke schade zal lijden. Het bedoelde perceel is gelegen in het gedeelte van het plan, waarvoor niet de bestemming in onderdeelen is aan gegeven. Inderdaad ligt het niet ver verwijderd van bestaande bebouwing, doch zijn ingesloten ligging tusschen spoorbaan, trambaan en kanaal maakt, dat bebouwing van het perceel in de eerstvolgende jaren niet te verwachten is, reeds op grond van de bezwaren, welke die ligging aan de aansluiting aan de rioleering en de gas- en waterleidingen in den weg zal leggen. In verband hiermede is de bewering van adressante, dat zij door het niet-detailleeren van het plan ter plaatse schade zou lijden, onjuist en kan op baar verzoek om de bestemming in onderdeelen, voorzooveel haar perceel aangaat, alsnog aan te wijzen niet worden ingegaan. Naast de bezwaarschriften zijn adviezen ontvangen van de Gezondheidscommissie en de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland. De Gezondheidscommissie maakt slechts een drietal op merkingen over het plan. In de eerste plaats had de Commissie gaarne meer plantsoen geprojecteerd gezien in den noordoosthoek der gemeente, vooral met het oog op de kinderen, daar dit stadsgedeelte bedoeld is als industriewijk met overwegende arbeidersbevolking. Het noordoostelijke gedeelte van het gebied der gemeente is in hoofdzaak bestemd voor industrie-terrein, aangezien de daar gelegen gronden, wegens hun ligging ten opzichte van de stadsbebouwing, met het oog op de heerschende wind richting enz. daarvoor in aanmerking komen en in die omgeving een groot scheepvaartwater (De Zijl) aanwezig is, terwijl spoorwegaansluiting gemakkelijk mogelijk is. Verkleining van deze industrie-terreinen, ten einde een gedeelte als plantsoen, park of speellterrein te bestemmen, zou met het oog op de belangen der industrie o. i. allerminst wenschelijk zijn, terwijl elders in de gemeente niet over vol doende geschikte industrie-terreinen kan worden beschikt. Overigens is er voor gezorgd, dat de woonwijken op vol doende wijze door groene strooken van de industrie-terreinen zullen worden afgescheiden, terwijl ook de in bedoeld stads gedeelte aanwezige spoorbanen over vrijwel de geheele lengte een afscheiding van die terreinen zullen vormen. Verder meent de Commissie, dat van een waterverdeeling als element van het uitbreidingsplan niet dat effect getrokken is, dat mogelijk zou zijn geweest. Daar niet nader wordt aangeduid, wat daarmede bedoeld wordt, kan zonder meer bezwaarlijk op deze opmerking worden ingegaan. Naar onze meening is bij het ontwerp-uitbreidingsplan over het algemeen zeer zeker voldoende gelet op het behoud van bestaande waterloopen en zijn nieuwe waterpartijen enz. geprojecteerd. Ten slotte wordt het door de Commissie betreurd, dat voor het vraagstuk van den overweg aan den Rijnsburgerweg geen oplossing werd gevonden. Aangezien deze opmerking geen verband houdt met het uitbreidingsplan bedoelde overweg toch valt buiten het plan mogen wij volstaan met er op te wijzen, dat de oplossing van het overwegvraagstuk wel gevonden is, doch vooralsnog helaas niet zal kunnen worden verwezenlijkt. De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland wijdt in haar advies eenige beschouwingen in het bijzonder aan de verkeerswegen in de binnenstad en aan de industrie terreinen. Wat de bedoelde verkeerswegen betreft, waarvan het beloop in het algemeen de instemming van de Kamer blijkt te hebben, zouden wij thans op de gemaakte opmerkingen niet nader willen ingaan. Deze wegen toch vallen buiten het ontwerp-uitbreidingsplan en zullen geleidelijk, naarmate de behoefte daaraan zich doet gevoelen en de mogelijkheid van •verwezenlijking bestaat, aan de orde komen. Ten aanzien van de industrieterreinen betoogt de Kamer, dat de industrie niet uit de binnenstad moet worden ge weerd, terwijl zij voorts meent, dat het uitbreidingsplan niet remmend zal mogen werken op de verplaatsing van indu strieën binnen de gemeente en dat derhalve eventueel niet zou moeten worden tegengegaan, dat niet meer als zoodanig te gebruiken industrieterreinen, die bij aankoop ook niet op het uitbreidingsplan als zoodanig waren aangewezen, weer voor woningbouw worden bestemd. Wat deze opmerkingen aangaat mogen wij er op wijzen, dat het gebruik van gronden in de binnenstad uiteraard in geen enkel opzicht door het uitbreidingsplan wordt ge regeld. Wel zal dit geschieden door de in overweging zijnde verordening krachtens art. 4 onder 2°. der Hinderwet, welke voor de geheele gemeente zal gelden. Daarbij zal echter met het karakter van Leiden als industriestad natuurlijk rekening worden gehouden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 6