150
i. betreffende het bestemmen in hoofdzaak.
Ad e. Tot deze categorie bezwaren behoort een vijftal
adressen.
1°. H. J. Jesse, te Leiden, maakt bezwaar tegen de op 15 M.
ontworpen breedte van het op den Rijnsburgerweg uit
mondende gedeelte van de Braassemerstraat en verzoekt
deze breedte nader op 10 M. te ontwerpen.
Adressant voert hiervoor aan, dat de Braassemerstraat
niet als verbindingsweg is gedacht en dat de breedte van
deze straat reeds eenige jaren geleden op 10 M. is bepaald.
Inderdaad is bij Raadsbesluit van 12 Maart 1923, waarbij
het uitbreidingsplan der gemeente beoosten den Rijnsburger
weg en benoorden de Poelwetering werd gewijzigd, de Braasse
merstraat op een breedte van 10 M. geprojecteerd en het
meest westelijke gedeelte op een breedte van 8 M. Bij het
ontwerpen van het uitbreidingsplan is bedoeld gedeelte van
de Braassemerstraat, gelijk de meeste straten in deze om
geving, op een breedte van 15 M. ontworpen. Daar de straat
echter als verbindingsweg van geringe beteekenis zal zijn en
grootendeels slechts aan één zijde bebouwd zal worden, kan
o. i. met een breedte van 10 M. ook ten aanzien van het
onderhavige, op den Rijnsburgerweg uitmondende gedeelte
worden volstaan. Het uitbreidingsplan, Kaart I, dient dan
gewijzigd te worden, zooals op de hierbij overgelegde teekening,
gemerkt Vila, is aangegeven, waarmede aan het bezwaar
van reclamant wordt tegemoet gekomen.
2°. J. J. Groen, te Leiden, eigenaar van het ten Zuiden
van het voormalige Pesthuis langs de spoorbaan Rotterdam
Amsterdam gelegen perceel, kadastraal bekend Sectie P.
No. 648, maakt bezwaar tegen den op genoemd perceel
ontworpen straataanleg.
Requestrant voert aan, dat van voormeld perceel, groot
4610 M2., niet minder dan 3320 M2. of 72 voor straataanleg
is bestemd en dat hij door de van de gemeente te verwachten
vergoeding ad 1.per M2. voor den voor straat bestemden
grond, voorzoover de normale straatbreedte wordt over
schreden, niet voldoende zal worden schadeloos gesteld.
Uit de overgelegde teekening, gemerkt Villa, waarop voor
meld perceel voorkomt, blijkt, dat het onderhavige perceel
een driehoek vormt, langs de basis waarvan een verbindings
weg is ontworpen met een totale breedte van 25 M. Deze
breedte dient gehandhaafd te worden, daar bedoelde weg in
de toekomst dienst zal doen voor afleiding van het verkeer
over den spoorwegovergang, welk verkeer na het tot stand
komen van de Oost-Westverbinding, waarin die overweg is
gelegen, in de toekomst van groote beteekenis zal zijn.
Van de totale oppervlakte van het perceel van 4610 M2. is
inderdaad i 3000 M2. voor openbare straat bestemd. Een
tweetal voor straat bestemde strooken, op de vorenbedoelde
teekening met zwarte arceering aangeduid, ter gezamenlijke
oppervlakte van L 710 M2., zijn gelegen vóór de ter weers
zijden aangrenzende perceelen. Het bouwrijp maken van de
betrokken gedeelten van die perceelen zal niet kunnen ge
schieden, vóórdat ook de zwart gearceerde strooken grond in
eigendom aan de gemeente zijn overgedragen, zoodat de
medewerking van reclamant daartoe vereischt is. Ten aanzien
van deze gearceerde strooken zou hij daarin derhalve een
compensatie kunnen vinden. De oppervlakte van den overigen
voor straat bestemden grond, n.l. 2290 M2., bedraagt dan
echter nog meer dan 1/3 gedeelte (bijna de helft) van de totale
oppervlakte van het perceel.
Met het oog hierop zijn wij van oordeel, dat er alle aan
leiding voor de gemeente bestaat het perceel van reclamant
aan te koopen, c.q. te onteigenen, waardoor diens bezwaren
zullen vervallen.
3°. de N.V. Fabriek van Verduurzaamde Levensmiddelen
v/h. L. E. Nieuwenhuizen, te Leiden, eigenaars van de ten
Zuiden van het voormalige Pesthuis gelegen perceelen,
kadastraal bekend sectie P. nos. 216, 217, 228, 229 en 766
t/m. 773, maakt bezwaar tegen den op haar eigendommen
ontworpen straat- en plantsoenaanleg.
Zij voert aan, dat van de voormelde perceelen, tezamen
groot 102.710 M2., 63.840 M2. zijn bestemd voor straat,
plantsoen, water en speelplaats en dat zij door de van de
gemeente te verwachten vergoeding ad 1.per M2. voor
den voor straat enz. bestemden grond, voorzoover de normale
straatbreedte wordt overschreden, niet voldoende zal worden
schadeloos gesteld.
De bedoelde perceelen zijn op de mede overgelegde teeke
ning, gemerkt IXa, aangegeven. Volgens berekening is van
deze perceelen, die naar de kadastrale gegevens een totale
oppervlakte hebben van 104.674 M2., ongeveer 64.512 M2.
bestemd voor straat- en plantsoenaanleg. Het in een der
bouwblokken ontworpen speelterrein, groot 1.750 M2., kan
hier buiten beschouwing blijven, omdat dit niet tot den
straat- en plantsoenaanleg kan worden gerekend en te zijner
tijd op de gebruikelijke wijze zal moeten worden verkregen.
Aangezien naar ons gevoelen de ter plaatse gedachte vrij
ruime aanleg met plantsoen, beplante strooken en water in
het kader van het geheele plan bezwaarlijk kan worden ge
mist, zijn wij op grond van de bovenstaande gegevens van
meening, dat ook hier aanleiding bestaat om tot aankoop, c.q.
onteigening, over te gaan.
4°. De N. V. Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoor
wegen, te Utrecht, maakt, zoowel voor zichzelf, als voor en
ten behoeve van het Rijk, bezwaar tegen de ontworpen be
stemming van openbaren weg, plantsoen en eenige bebouwing
op de langs de spoorbaan LeidenUtrecht gelegen perceelen,
kadastraal bekend Sectie M nis 144 en 145 en Sectie O nis 679,
680, 681, 693, 695 en 696.
Requestrante deelt daarbij mede, dat plannen bestaan tot
uitbreiding van het goederenemplacement Leiden der S.S.
en verzoekt de vorenvermelde perceelen uitsluitend voor
spoorwegdoeleinden te bestemmen.
Aan dit verzoek kan naar ons gevoelen zonder bezwaar
voor het plan vrijwel geheel worden voldaan door wijziging
van het ontwerp-uitbreidingsplan, en wel door de langs de
spoorbaan LeidenUtrecht ten Zuiden van de Stinksloot
ontworpen plantsoenstrook, alsmede het langs de Potgieter-
laan gelegen, aan adressante toebehoorende terrein en water
nader te bestemmen tot spoorwegterrein, zooals op de hierbij
gevoegde teekening gemerkt X», is aangegeven.
Perceel Sectie O N°. 681 is door zijn ligging o. i. niet ge
schikt voor spoorwegemplacement en voor den ontworpen
straat- en plantsoenaanleg strikt noodig, terwijl van de per
ceelen Sectie O Nis 695 en 693 een gedeelte voor straat be
stemd moet blijven.
Behoudens deze uitzonderingen van geringe beteekenis,
zal derhalve aan het bezwaar van requestrante geheel
kunnen worden tegemoet gekomen.
5°. C. C. van den Bosch, te Leiden, maakt bezwaar tegen
de ontworpen straat, loopende van den Zoeterwoudschesingel
naar de Bloemistenlaan, waardoor meer dan een derde ge
deelte van het hem in eigendom toebehoorende perceel
Sectie M N°. 1162 voor straat bestemd wordt.
Wat dit betreft wijzen wij er op, dat het i.e. geen nieuw
ontworpen straat geldt, doch dat de bij het bestaande uit
breidingsplan vastgestelde rooilijnen voor de vorenbedoelde
geprojecteerde verbindingsstraat thans bij het ontwerp-
uitbreidingsplan, tevens ontwerp tot herziening van het be
staande uitbreidingsplan, ongewijzigd worden gehandhaafd.
Bij Koninklijk Besluit van 13 September 1932, N°. 49, is
uitgemaakt, dat bij herziening van een uitbreidingsplan slechts
onderzocht behooren te worden de bezwaren, welke niet tegen
het vorige uitbreidingsplan konden worden ingebracht. Hier
uit volgt, dat, voorzoover betreft de herziening van het be
staande uitbreidingsplan, slechts bezwaren in aanmerking
kunnen komen, welke in dat plan voorgestelde wijzigingen
betreffen. Aangezien zulks i.e. niet het geval is en de bedoelde
straat o. i. dient te worden gehandhaafd, moet op het be
zwaarschrift afwijzend worden beschikt.
Ad f. Met betrekking tot het verbreeden van bestaande
straten hebben een tweetal adressanten bezwaren ingediend.
1°. De Commanditaire Vennootschap ojd Firma Johan
Parmentier, te Leiden, maakt bezwaar tegen de gehandhaafde
rooilijn voor een gedeelte van de Schelpenkade. Bedoelde
rooiüjn, welke op de hierbij gevoegde teekening, gemerkt Xla,
met een groene lijn is aangeduid, is bij het bestaande uit
breidingsplan vastgesteld en wordt bij het ontwerp-uitbrei
dingsplan, tevens ontwerp tot herziening van het bestaande
uitbreidingsplan ongewijzigd gehandhaafd.
Op grond van hetgeen hiervoren onder e 5°. is gezegd zal
het onderhavige bezwaarschrift dus niet voor inwilliging in
aanmerking kunnen komen.
In verband met hetgeen in het bezwaarschrift wordt aan
gevoerd merken wij nog op, dat sedert de herziening van de
Woningwet gedeeltelijke vernieuwing en gedeeltelijke ver
andering van een buiten de voorgevelrooilijn gelegen perceel
of perceelsgedeelte geoorloofd is.
Voorts vestigen wij er de aandacht op, dat, naar gebleken
is, de Schelpenkade op het ontwerp-uitbreidingsplan wel
geteekend is op een breedte van 12 M., doch dat de inge
schreven afmeting abusievelijk 15 M. vermeldt. Het is noodig
op Kaart III van het plan de ingeschreven afmeting alsnog
in overeenstemming te brengen met de juiste en ook oor
spronkelijk bedoelde breedte van die straat, n.l. 12 M. (zie
de teekening, gemerkt Xla).
2°. A. van Hartevelt, te Leiden, maakt bezwaar tegen de
bij het ontwerp-uitbreidingsplan voorgestelde rooilijn voor de
Oostzijde van het op den Haagweg uitmondende gedeelte van
de De Genestetstraat.
Op deze door de bestaande bebouwing ontworpen rooilijn
heeft betrekking het ontwerp-raadsbesluit N°. XVII tot het
vaststellen van deze bijzondere voorgevelrooilijn, tegen welk
ontwerp-raadsbesluit van Hartevelt eveneens bezwaar heeft
gemaakt. Met verwijzing naar het hieronder daaromtrent