149 bij een bebouwing met eengezinswoningen, weshalve adres sant verzoekt zoowel voor arbeiders- en kleine midden standswoningen, als ook voor zgn. „beteren bouw" in straten van 12 m. breedte of minder het bouwen van beneden- en bovenwoningen mogelijk te maken; 2°. de N. V. Gemeenschappelijk Eigendomdie eveneens met het oog op de kosten van straataanleg de wenschelijk- heid betoogt om meer gelegenheid open te stellen voor den bouw van beneden- en bovenwoningen, daarvoor nog aan voerende, dat dergelijke panden een forscher aanzien hebben, hetgeen den straatwand ten goede moet komen, en verzoekt om in straten van een breedte van 15 m. en minder en ook in breedere straten, waar de diepte der bouwblokken meer dan 30 m. bedraagt, het bouwen van beneden- en boven woningen mogelijk te maken; 3°. A.J. en J. W. Goddijn, die het terrein aan den Hoogen Morschweg voor de voormalige fabriek Amphora" voor bebouwing met beneden- en bovenwoningen bestemd zouden willen zien, zulks met het oog op de aan genoemde straat reeds bestaande bebouwing van dien aard. Het onder 3°. genoemde bezwaarschrift, waarvan de argumentatie door ons allerminst kan worden onderschreven, moet intusschen als vervallen worden beschouwd, nu door adressanten inmiddels bij ons College een verzoek is in gediend om vergunning voor het bouwen van eengezins woningen op het vorenbedoelde terrein. Vooropgesteld zij, dat de eengezinswoning in sociaal, hygiënisch en cultureel opzicht de voorkeur verdient boven de meergezinswoning en ook voor Leiden als woningtype het meest gewenscht is. De door den Verhuurdersbond voor Leiden en Omstreken gemaakte opmerking, dat voor arbeiders en den kleinen middenstand goedkoope woningen beschikbaar moeten zijn, kunnen wij ten volle beamen, doch dat zulks door het op ruime schaal bouwen van beneden- en bovenwoningen zal worden bereikt, valt o. i. te betwijfelen, daar dit ten nauwste met den grondprijs verband houdt. De prijs van den bouwgrond is immers afhankelijk van de tegenwoordige of de toekomstige opbrengst van de opstallen, zoodat de prijs stijgt, als die opbrengst grooter wordt; aangezien nu bebouwing met beneden- en bovenwoningen een grootere opbrengst geeft, zal zij den grondprijs doen stijgen. Het voordeel, dat uit het toelaten van het bouwen van beneden en bovenwoningen voor de huurders zou kunnen voort spruiten, wordt door die stijging voor een groot deel te niet gedaan. Wordt bebouwing met beneden- en bovenwoningen op zeer ruime schaal mogelijk gemaakt, dan zal de voren bedoelde stijging ook gelden voor den grond, waarop een gezinswoningen naar keuze van de bouwers mogen worden gebouwd, met het gevolg, dat ook de huren of de koop prijzen van de eengezinswoningen zullen stijgen, hetgeen uiteraard allerminst gewenscht is. Met betrekking tot het door requestranten aan de ver ordening op den aanleg van straten en wegen ontleende argument voor het bouwen van beneden- en bovenwoningen, zij het volgende opgemerkt. De kosten van straat- en plantsoenaanleg zijn afhankelijk van de breedte der straten, de oppervlakte der plantsoen- strooken, de prijzen der materialen en niet in de laatste plaats van de arbeidsloonen. Die kosten op zich zelf verlagen is dus niet mogelijk, tenzij een der vorenstaande factoren verlaagd wordt. De in het bezwaarschrift van de X.Y. „Ge meenschappelijk Eigendom" gemaakte opmerking, dat de kosten van straataanleg volgens de tegenwoordige regeling worden verhoogd met 1.50 per M2. bouwrijpen grond, is onjuist; deze omslag toch is geenszins een verhooging van bedoelde kosten, doch maakt daarvan een deel uit, heeft n.l. betrekking op een ruimeren aanleg van straten en plant soenen, waarvan aldus de kosten volgens een o. i. billijk systeem op de verschillende bouwers worden omgeslagen. Het verschil met het vroegere stelsel is niet, dat meer wordt verhaald, doch dat gedeeltelijk een andere wijze van verhaal wordt toegepast. Overigens merken wij op, dat een eventueele wijziging van de hierbedoelde regeling in onderzoek is, Dat de bouw van beneden- en bovenwoningen aan de panden een forscher aanzien geeft, zooals de X.V. „Gemeen schappelijk Eigendom" in haar bezwaarschrift opmerkt, is op zich zelf juist, doch dat zulks wenschelijk zou zijn, kan niet worden toegegeven, noch in aesthetisch opzicht met betrekking tot de straataspecten in woonwijken (waaromtrent naar het onder a vermelde moge worden verwezen), nèch in hygiënisch opzicht, daar hooge straatwanden vooral in smallere straten den toevoer van licht en lucht beperken. Wij mogen in dit verband nog in herinnering brengen, dat ons College, ingevolge het hierna in de conclusie onder Bid. voorgestelde, bevoegd zal zijn op eenig onderdeel van het plan de soort der bebouwing nader vast te stellen, waar door de mogelijkheid wordt geschapen om b.v. op hoeken van straten zooals dit reeds enkele malen is voorgekomen een beneden- en bovenwoning te bouwen. Zijn wij derhalve op grond van het bovenstaande van oordeel, dat aan den opzet van het plan ten aanzien van het toelaten van boven- en benedenwoningen moet worden vastgehouden, niettemin komt het ons voor, dat een zekere verruiming van de mogelijkheid om boven- en benedenwo ningen te bouwen welk type woning door bepaalde cate gorieën der bevolking gewenscht wordt in de tegenwoordige tijdsomstandigheden wel toelaatbaar is. Wij meenen derhalve te moeten voorstellen deze mogelijkheid, speciaal voor goed- koopere woningen, met behoud van den opzet en het karakter van het plan, eenigszins uit te breiden. De met het oog daarop in het ontwerp aan te brengen wijzigingen (er zal eenige verschuiving in de drie categorieën arbeiders- en kleine middenstandswoningen noodig zijn) zijn op den mede hierbij overgelegde staten, gemerkt XYilla en XIX«, nader aangegeven. Ad c. Yoor den zgn. beteren bouw (eengezinswoningen) is, naar gelang van de beteekenis en de breedte der straten een minimum-perceelsbreedte van 5.60 tot 6.25 M. ontworpen. Hieromtrent zijn bezwaren ingebracht door: 1°. den Verhuurdershond voor Leiden en Omstreken, die verzoekt voor beteren bouw in straten met een breedte van 12 M. of minder de minimum-perceelsbreedte terug te brengen, hiervoor aanvoerende, dat ook in straten, als bedoeld, goed- koopere woningen moeten kunnen worden gebouwd dan in breedere en met plantsoenen enz. verfraaide straten; 2°. de N. V. „Gemeenschappelijk Eigendomdie verzoekt voor den beteren bouw in straten met een breedte van 15 M. en minder de minimum-perceelsbreedte te bepalen op 5.50 M., waarmede h. i. nog comfortabele betere een gezinswoningen kunnen worden ontworpen en waardoor aan het bezwaar van deze reclamante tegen het h. i. hooge bedrag voor straataanlegkosten zou worden tegemoet gekomen. Wij merken dienaangaande het volgende op. Bij een perceelsbreedte van 6 M. kunnen de kamers volgens de gangbare bouwwijze een breedte van ±3.75 M. ver krijgen, hetgeen voor zgn. beteren bouw o. i. in het algemeen een minimum is te achten. Het bouwen van smallere per- ceelen heeft ten opzichte van den grondprijs hetzelfde effect, zij het ook niet in zoo sterke mate, als het bouwen van meer woonlagen, waaromtrent, evenals omtrent de door de X.V. „Gemeenschappelijk Eigendom" gemaakte opmerking in verband met de kosten van straataanleg, wordt verwezen naar hetgeen reeds hiervoren ter zake is opgemerkt. Ook ten aanzien van de perceelsbreedte zal ingevolge het bepaalde in artikel 4, 2e lid, der ontwerp-bebouwings- voorschriften in bijzondere gevallen het toestaan van af wijkingen mogelijk zijn, zoodat met bijzondere omstandig heden rekening kan worden gehouden en een stroeve werking van het hier bedoelde voorschrift niet behoeft te worden gevreesd. De ontworpen minimum-perceelsbreedte dient derhalve naar onze meening te worden gehandhaafd. Ad d. In het bezwaarschrift van de N.V. Gemeenschappe lijk Eigendomwordt verzocht het bouwen van enkele winkelhuizen op daarvoor gunstige straathoeken in den zgn. beteren bouw toe te staan. Ook in de voor zgn. beteren bouw bestemde wijken zijn winkels ontworpen, hetgeen echter met het oog op het karakter van deze wijken op minder ruime schaal is ge schied dan in de voor arbeiders- en kleine middenstands woningen bestemde woonwijken, waarin aan winkels in de directe omgeving der bewoners behoefte bestaat en ten aan zien waarvan de bevoegdheid van ons College om het bouwen van winkels toe te staan van den aanvang af in de ontwerp- bebouwingsvoorschriften is opgenomen (zie thans art. 13). Op de terreinen van adressante in den Rodenburgerpolder zijn geen winkels ontworpen. Het komt ons echter bij nader inzien wel wenschelijk voor, dat in de bebouwingsvoorschriften aan ons College de be voegdheid wordt verleend, om ook met betrekking tot den voor beteren bouw bestemden grond het bouwen van winkels op hoeken van daarvoor in aanmerking komende straten toe te laten. Met het oog daarop hebben wij in de ontwerp-bebouwings- verordening alsnog een artikel met die strekking opgenomen (zie art. 12), waardoor o. i. voldoende aan het bezwaar van adressante wordt tegemoet gekomen. B. Bezwaren van hijzonderen aard. Hiertoe behooren de volgende groepen bezwaren. e. Met betrekking tot ontworpen straten en plantsoenen; ten aanzien van het verbreeden van bestaande straten g. betreffende industrieterreinen; li. met betrekking tot het bestemmen van gronden voor villabouw

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 3