GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 147 IN«EEOHE9 STUKKEN. 17°. 210. Leiden, 23 October 1933. Wij hebben de eer Uw Vergadering hierbij ter vaststelling over te leggen het ontwerp-uitbreidingsplan voor de gemeente Leiden. Zooals bekend, werd dit plan ontworpen door het architectenbureau Granpré Molière, Verhagen en Kok, te Rotterdam, hetwelk het ontwerp bij schrijven van 28 Oc tober 1929 bij ons College indiende. Na bestudeering daarvan en na raadpleging van de Commissie van Fabricage is dit ontwerp op 30 Juni 1930 in besloten bijeenkomst te Uwer kennis gebracht en door een der ontwerpers nader toegelicht. Hierna hebben wij den Directeur der Gemeentewerken de nadere uitwerking van het ontwerp opgedragen en het ver volgens toegezonden aan de provinciale Commissie van advies voor de uitbreidingsplannen in Zuid-Holland. Nadat deze commissie het ontwerp in een vergadering, waarin vertegenwoordigers der gemeente Leiden en van andere be langhebbende gemeenten aanwezig waren, had behandeld, kon begonnen worden met het opmaken van het plan in den in het Woningbesluit voorgeschreven vorm en van de verdere vereischte stukken. Het definitieve ontwerp is door den Directeur der Gemeentewerken bij schrijven van 3 De cember 1932 bij ons College ingediend. Dit omvat een ont werp-uitbreidingsplan in 4 kaarten, schaal 12500, gemerkt I, II, III, en IV, een overzichtskaart, schaal 125000, en een kaart, aangevende de dwarsprofielen van de hoofd verkeerswegen, schaal 1200, terwijl het vergezeld is van een ontwerp-Raadsbesluit tot vaststelling van het plan en tot vaststelling van een met het plan één geheel vormende verordening, houdende voorschriften ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de m het plan begrepen gronden. Nadat wederom het advies der Commissie van Fabricage was ingewonnen, stelden wij de ontwerpen vast en deden deze voor een ieder ter inzage liggen van 11 April tot en met 8 Mei 1933. Te voren hadden wij het advies gevraagd van de Gezondheidscommissie en het ontwerp toegezonden aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland. De adviezen dezer lichamen zijn bij de stukken gevoegd. Naar aanleiding van de ter-visie-legging van het ontwerp hebben een aantal belanghebbenden zich met bezwaarschriften tot Uw Vergadering gewend, welke wij hieronder nader zullen bespreken. Ingevolge artikel 37 lid 2 der Woningwet moet Uw Ver gadering over het plan beslissen binnen drie maanden na afloop van de ter-visie-legging, welke termijn eenmaal met ten hoogste drie maanden kan worden verlengd. Dit laatste is geschied bij Uw besluit van 24 Juli 1933 (zie Ingek. Stukken No. 144), zoodat Uw beslissing genomen moet zijn uiterlijk 8 November 1933. Het Uw Vergadering thans aangeboden plan omvat: 1°. een herziening van het bestaande uitbreidingsplan, vastgesteld bij Raadsbesluit van 18 April 1907 2°. vaststelling van een nieuw uitbreidingsplan voor die gedeelten der gemeente, welke niet tot de bebouwde kom behooren en waarover het bestaande uitbreidingsplan, voor zoover het niet wordt ingetrokken, zich niet uitstrekt; 3°. vaststelling van de boven reeds genoemde verordening, houdende voorschriften ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de in het uitbreidingsplan der gemeente Leiden begrepen gronden, welke verordening gegrond is op art. 39 der Woningwet. Wat het uitbreidingsplan van 1907 betreft, daarvan is gehandhaafd, c.q. gewijzigd datgene, wat thans daarvan nog van belang is; overigens moet het worden ingetrokken. Op de kaarten is herziening van dit plan met groene lijnen, voorzoover het gehandhaafd wordt, en, voorzoover het ge wijzigd wordt, met roode lijnen aangegeven. Waar noodig, is daarbij de aard van de bebouwing aangegeven, terwijl de verordening, bedoeld onder 3°. mede van toepassing is. Het nieuwe plan bestrijkt het geheele gebied der gemeente tusschen de bebouwde kom eenerzijds en de grens der ge meente anderzijds. De grens van het in het plan vallende gebied aan de zijde der stad is met een zwarte stippellijn aangeduid. Overeenkomstig art. 36 lid 3 der Woningwet is op het plan voor die gronden, waarop is aan te nemen, dat de be bouwing zich in de eerstvolgende jaren zal uitbreiden, de bestemming in onderdeelen aangegeven, terwijl voor de gronden, ten aanzien waarvan zulks niet is te verwachten, met aanduiding van de bestemming in hoofdzaak is volstaan. Deze laatste gronden zijn gelegen in het zuidwestelijke deel der gemeente (in den Boschhuizer- en Gasthuispolder), als mede ten noordoosten van den Maredijk (in den Kikker polder). Een toelichting op den opzet en de strekking van het plan is vervat in de „toelichtende beschrijving", welke ingevolge art. 15 lid 1 van het Woningbesluit bij het ontwerp is gevoegd. Wij mogen naar dit stuk hier verder verwijzen. Met inachtneming van het bepaalde in art. 36, lid 3, laatsten zin, der Woningwet wordt voorgesteld aan de bepaling van de bestemming in onderdeelen op het plan de bevoegdheid voor ons College te verbinden om binnen daarbij aangegeven grenzen van het plan af te wijken (zie het bepaalde in de conclusie onder B ld). Deze bevoegdheid schijnt ons onont beerlijk voor het verzekeren van een bevredigende werking van het plan. Het zal n.l. bij uitvoering van het plan onver mijdelijk blijken, dat kleinere wijzigingen worden aangebracht, hetzij ten einde het plan aan te passen aan te voren niet te voorziene omstandigheden, hetzij ten einde te kunnen voldoen aan wenschen der belanghebbenden, tegen welker inwilliging geen bezwaar bestaat, doch die in strijd zouden komen met de aanwijzingen van het plan. Zonder toepassing van de boven aangehaalde bepaling zou voor dergelijke wijzigingen steeds de geheele, omslachtige procedure der Woningwet moeten worden gevolgd, hetgeen het behoeft wel geen betoog noodeloos tijdverlies en werk zou beteekenen en waardoor ook de belanghebbenden in geen enkel opzicht gebaat zouden zijn. Wij achten het derhalve van algemeen belang, dat de hier bedoelde bevoegdheid aan ons College wordt voorbehouden. De hiervoren onder 3°. genoemde verordening is te beschou wen als de aanvulling en uitwerking van hetgeen op de kaarten van het plan met kleuren is aangegeven. Zij regelt de bestem ming en het gebruik van de in het plan begrepen gronden. Regeling ook van het gebruik is noodig, ten einde te voor komen, dat gebouwen, opgericht overeenkomstig de voor schriften van het uitbreidingsplan, later een bestemming- erlangen, welke met dat plan in strijd is. Ter toelichting van de bepalingen der verordening mogen wij voorts nog het volgende opmerken. Art. 2. Het bouwen op gronden, welke vallen buiten het gedeelte der gemeente, waarvoor op het plan de bestemming in onderdeelen is aangegeven, moet worden tegengegaan, ten einde te voorkomen, dat aan een verdere doelmatige stads uitbreiding bezwaren in den weg worden gelegd. Om voor de hand liggende redenen dient echter een uitzondering te wor den gemaakt voor de in lid 2 genoemde gebouwen. Door het stellen van voorwaarden zal ons College kunnen waken tegen oprichting enz. van gebouwen, welke met het oog op den verderen stadsuitleg ongewenscht zijn te achten. Art. 4. In de bij de verordening behoorende tabellen is de aard der aan de verschillende straten op te richten bebouwing nader omlijnd. Ten einde eenige variatie in de gevelwanden mogelijk te maken, is het intusschen wenschelijk, dat van de aangegeven goothoogten, perceelsbreedten en dakhellingen kan worden afgeweken. Bij het toestaan van afwijkingen zal uiteraard gewaakt moeten worden tegen onaesthetischen of te onregelmatigen bouw. Dit geldt mede ten aanzien van de hoogte van winkelhuizen, winkels met woningen en openbare gebouwen, welke niet per se gelijk behoeft te zijn aan die van de aangrenzende bebouwing. Art. 5. Dit artikel strekt om te voorkomen, dat de ruimten binnen de bouwblokken worden gebezigd voor doeleinden, welke niet in overeenstemming zijn met de bestemming van den grond (bijv. het bouwen van zgn. boxengarages). Het tweede lid maakt op dezen regel, waar zulks toelaatbaar kan worden geacht, uitzonderingen mogelijk, waarbij door het stellen van voorwaarden tegen hinder enz. kan worden gewaakt. Art. 7. Dit voorschrift beoogt onaesthetischen en onregel matigen bouw tegen te gaan. Art. 8. De bedoeling van deze bepaling is zorg te dragen, dat aan hoofdwegen geen zijgevels worden geplaatst. Artt. 9 en 10. Deze artikelen beoogen het verzekeren van een behoorlijke open bebouwing op de voor villabouw be stemde gronden. Art. 11. Het is uiteraard thans niet te voorzien, of op alle voor den bouw van winkelhuizen bestemde gronden de behoefte daaraan zal bestaan. Daarom is de mogelijkheid geopend op die gronden, met toestemming van ons College, ook andere gebouwen op te richten. Art. 12. Zooals uit de behandeling hieronder van de bezwaarschriften zal blijken, is het wenschelijk voorgekomen deze bepaling alsnog in de ontwerp-verordening op te nemen. Artt. 13 en 14. De in lid 1 van deze artikelen genoemde gebouwen en inrichtingen behoeven uit de voor den bouw van arbeiders- en kleine middenstandswoningen bestemde gedeelten niet geheel te worden geweerd. Door het stellen van voorwaarden zal voor de belangen der omgeving en van het stadsbeeld, alsmede voor het behoud van het in het plan aangewezen karakter van de bedoelde gedeelten kunnen worden gewaakt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 1