396 MAANDAG 2 OCTOBER 1933. Verbouwing H.B.S. voor Meisjes; e.a. (Splinter e.a.) Spreker stelt de commissieleden altijd gaarne in de ge legenheid om op de hoogte te blijven van wat behandeld wordt; hij streeft er altijd naar om de zaken naar genoegen af te doen. Spreker heeft toch gezegd, dat het hem speet, dat de raming met dit bedrag overschreden is; hij heeft duidelijk gezegd, dat hier nog 10.000.aangevraagd moesten worden en dan behoeft hij toch niet op alle feiten in te gaan, die hij in de Commissie heeft besproken. Bovendien is dit geld niet weggegooid; tenslotte moest gebeuren het geen strikt noodzakelijk was, en dat is tegengevallen. Spreker had ook liever gewild, dat men 10.000.meer had geraamd dan had men deze narigheid hier niet gehad. Maar tenslotte was het bedrag noodig en het is uitgegeven; bespaard had het z. i. toch niet kunnen zijn. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heeren Verweij en van Rosmalen waren inmiddels eveneens ter vergadering gekomen.) De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat besloten is, punt 18 van de agenda van deze vergadering af te voeren. XIX. Beantwoording van de interpellatie van den heer Wilbrink in zake de plaatsing van aanplakborden. De heer Splinter antwoordt op de eerste en de tweede vraag het volgende: ,,De reclameborden (aanplakborden) zijn niet door de gemeente geplaatst. In de vergadering van den Gemeenteraad van 11 April 1932 werden Burgemeester en Wethouders gemachtigd tot het verhuren van de daarvoor in aanmerking komende gemeente-eigendommen voor reclamedoeleinden. Op grond van dit Raadsbesluit hebben Burgemeester en Wethouders aan de N.V. „Remaco", te Amsterdam, ver pacht het recht van het aanbrengen, hebben en exploiteeren van 35 aanplakborden op de openbare straat. Volgens de overeenkomst worden de borden gemaakt, ge plaatst en onderhouden door en voor rekening van de pacht- ster, zoodat de gemeente uit dien hoofde geenerlei kosten heeft te maken. Aangezien Burgemeester en Wethouders bij deze ver pachting zijn gebleven binnen de grenzen van bevoegdheid aan hen door vorengenoemde machtiging verleend, bestond er uiteraard geen aanleiding om den Gemeenteraad te voren in de verpachting te kennen. Op de derde vraag antwoordt spreker het volgende: De pachtster betaalt jaarlijks aan de gemeente een pacht som van ƒ2.500. Van dit bedrag wordt jaarlijks 1.500.aan het H. G. Arme Wees- en Kinderhuis uitgekeerd, omdat die instelling, voor zoolang de overeenkomst met de N.V. „Remaco" loopt, geen gebruik maakt van de toestemming tot het exploi teeren van aanplakborden in de gemeente. De rest, dus 1000.per jaar, komt na aftrek van 25 provisie voor den acquisiteur, dus na aftrek van 250. geheel ten voordeele van de gemeente. De bate, welke voor de gemeente uit de overeenkomst voortvloeit, mag dus, vooral in dezen tijd, belangrijk heeten. Dat het stadsbeeld op ergerlijke wijze door de borden wordt ontsierd, kunnen Burgemeester en Wethouders in het algemeen niet toegeven. Weliswaar is mogelijk ten aanzien van enkele borden achteraf te zeggen, dat de plaats minder gunstig is, doch over het algemeen komen Burgemeester en Wethouders de te dien opzichte geuite klachten overdreven voor. Burgemeester en Wethouders zijn evenwel bereid de plaatsen nog eens aan een onderzoek te onderwerpen en na te gaan of er aanleiding is om, met betrekking tot verplaatsing van enkele borden met de pachtster in overleg te treden. Op vraag 4 antwoordt spreker, dat van de 35 aanplak borden er thans 31 zijn geplaatst. De heer Wilbrink dankt den Raad voor de hem geboden gelegenheid om zijn vragen te stellen. Dat hij dit deed, is alleszins wenschelijk gebleken, aangezien het antwoord van den Wethouder hem geheel onbevredigend voorkomt. De Wethouder heeft aangevoerd, dat Burgemeester en Wethouders zich tot het plaatsen van die aanplakborden gerechtigd achtten op grond van het Raadsbesluit van 11 April 1932. Van die argumentatie heeft spreker verbaasd gestaan, want, toen in de Raadszitting van 11 April 1932 door Burgemeester en Wethouders een voorstel werd gedaan om de gemeente-eigendommen, welke daarvoor in aanmerking Interpellatie-Wilbrink i. z. plaatsing aanplakborden. (Wilbrink) kwamen, te exploiteeren voor reclame-doeleinden, is er van de zijde van het College met geen woord over gerept, dat het in overweging had genomen of zou nemen het plaatsen van reclame-borden op verschillende punten van de stad. Hoe Burgemeester en Wethouders op grond van genoemd Raadsbesluit er toe zijn kunnen komen die borden te plaatsen, is spreker volkomen duister. Dat argument had z. i. niet naarvoren gebracht mogen worden. In diezelfde Raadszitting van 11 April 1932 is besloten een acquisiteur te benoemen, die personen zou zoeken voor de verschillende reclame-objecten, welke de gemeente in handen had, omdat, als dit door een deskundig persoon geschiedde, daaruit voor de gemeente ruime revenuen konden voortvloeien. Er is toen in die Raadszitting gesproken over de vraag, of dat geen Leidenaar zou kunnen zijn; spreker heeft zich met het voorstel van het College vereenigd, omdat dit zeide gevonden te hebben den rechten man, die over voldoende vakkennis beschikte en over de eigenschappen, noodig voor dit bijzondere vak. Nu blijkt die man echter niets anders gedaan te hebben dan het College in overweging gegeven te hebben om op verschillende plaatsen van de stad, daartoe geëigend of niet, maar in elk geval zeer geschikt voor reclame, borden te plaatsen en om dan te gaan onderhandelen met verschillende reclamebureaux, die die borden zouden willen exploiteeren, waaruit voor de gemeente dan eenig voordeel te halen was. Moet men daarvoor nu een specialen deskundige hebben? Ieder Leidenaar met eenigen koopmansgeest en zakenaanleg is dan wel in staat om aldus er uit te halen wat er uit te halen is; men heeft geen vakkennis noodig, om 10 verschillende reclamebureaux in het land aan te schrijven, dat men een inschrijving wil openen voor de verpachting van deze borden, want dan draagt men alles over aan die reclamebureaux; die moeten dan zien die ob jecten productief te maken. Het raadsbesluit van toen had op het oog de toen bestaande reclameobjecten van de ge meente en daaraan is door dien acquisiteur blijkbaar zeer weinig gedaan. De gevel aan het Gangetje is zoo'n duur reclameobject; juist in den tijd, dat die bekwame acquisiteur bezig is, is daarop niet gereflecteerd; alleen deze reclame borden, die door den Raad niet zijn goedgekeurd, zijn een persoonlijke vinding van hem. Het College is daarop ingegaan en nu worden Raad en gemeentenaren voor voldongen feiten gesteld, die zeer betreurenswaardig zijn. Als volgens den Wethouder nu enkele borden naar het oordeel van sommigen niet zoo gunstig geplaatst zijn, op welke wijze beziet het College dan het stadsbeeld? Er worden hier tal van voorstellen, die de burgerij belangrijke bedragen kosten, gedaan, die beoogen het stadsbeeld in het algemeen te verbeteren door nieuwbouw of door verbouwing bij de uitlegging van de stad; voor elke woning moet een belangrijk bedrag worden gestort in het fonds voor versiering en verfraaiing van de stad; hier worden sommige punten van het stadsbeeld zoo geschonden, dat dit eigenlijk niet te qualificeeren is; het wordt er eigenlijk geheel mee vernietigd. Het is spreker een raadsel hoe het College dan nog durft te zeggen, dat naar het oordeel van sommigen in de gemeente het stadsbeeld eenigs- zins geschonden wordt. Moet dit dan worden goedgepraat omdat de gemeente daarvoor een bedrag ontvangt van zegge 750.Als het nu nog 7.500.was geweest, maar dan zou spreker toch stellig nog enkele borden verplaatst willen hebben. Voor deze simpele 750.wordt niet alleen het stadsbeeld geschonden, maar veroorzaakt men tal van in woners hinder doordat men hun absoluut het uitzicht ont neemt. Spreker had van het College iets beters verwacht. De heer van Es wees er indertijd reeds op, dat het bord tegenover de Hooglandsche Kerkgracht het aspect aldaar absoluut bederft. Indertijd heeft de Raad een belangrijk bedrag gevoteerd om het aanzicht van de Hooigracht te verbeteren; tusschen de trottoirs moesten van die groene plantsoentjes in gelegd worden. Spreker maakt het College geen verwijt, dat dit een volkomen mislukking is geworden. Het College hechtte dus toch waarde aan het aanzien van de stad, waarvoor een flink offer niet te zwaar was, maar nu wordt, terwille van een bijdrage aan de gemeentekas per bord van 21.daar het aanzien van een heele gracht bedorven. Een dergelijke rekenkunde bij den Wethouder ten aanzien van deze zaak kan spreker niet begrijpen en anderzijds niet scherp genoeg veroordeelen. Zoolang het bord op de Hooglandsche Kerkgracht er niet stond, had men een prachtig uitzicht vanaf den Ouden Rijn op de Hooglandsche kerk; nu wil spreker absoluut uitschakelen, dat spreker lid en bestuurder is van die kerk; dat staat hierbuiten; nu is, niet door het kerkbestuur, maar door een officie 3l lichaam, juist verzocht gedurende de winkelweek de kerk te verlichten, om het mooie van die kerk speciaal daar te doen uitkomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 8