390
MAANDAG 2 OCTOBER 1933.
(Voorzitter e.a.)
BESLUITEN
le. aan voornoemd besluit hun goedkeuring te ont
houden
2e. Dit besluit ter kennis te brengen van Burgemeester
en Wethouders der gemeente Leiden, met verzoek hiervan
mededeeling te doen aan den Raad, en met verwijzing voor
zooveel noodig naar hetgeen in artikel 244 der Gemeentewet
is bepaald.
De Gedeputeerde Staten voornoemd,
v. Karvebeekk, Voorzitter.
B. W. Th. Sandberg, Griffier.
's-Gravenhage, 26/28 September 1933.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leiden.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over
1°. Adressen van de afdeeling Leiden van den Algemeenen
Bond van Koffiehuishonders en Slijters in Nederland en
E. H. Oosterwijk om een meer dragelijke Personeele Be
lasting voor koffiehuis- en restaurantbedrijven in de ge
meente in te voeren.
2°. Adhaesie betuiging van de Leidsche Middenstands
centrale aan het door den Ned. R. K. Bond van Hotel-,
Café-, Restauranthouders en Slijters „St. Joseph" aan den
Raad gericht adres om een billijker toepassing van de per
soneele belasting voor genoemde bedrijven.
3°. Adres van de afdeeling Leiden van den Algemeenen
Bond van Koffiehuishoudexs en Slijters in Nederland in
zake verlaging van de kosten van electrise,hen. stroom voor
koffiehuis-, restaurant- en andere dergelijke bedrijven.
Worden gestelei in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
4°. Adres van de afdeeling Leiden van den Bond van Ned.
Onderwijzers in zake het op wachtgeld stellen van onder
wijzers en hunne herplaatsing.
De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders
voor, dit adres voor kennisgeving aan te nemen.
Spreker verzoekt den Wethouder van Onderwijs dien
aangaande een verklaring af te leggen.
De heer Tepe zegt, dat het College het wenschelijk heeft
geoordeeld een kleine toelichting te geven op zijn voorstel
om dit adres voor kennisgeving aan te nemen.
Immers, dit voorstel is in formeelen zin onjuist en in
materieelen zin volmaakt overbodig.
In formeelen zin is het onjuist, omdat de Bond voorstelt,
dat de Raad regelen zal vaststellen omtrent aangelegenheden,
behoorende tot de competentie van het College. Het geven
van ontslag aan en het benoemen van onderwijzers geschiedt
wel door den Raad, maar uitsluitend op voordracht van
Burgemeester en Wethouders en nu gaat het toch niet aan
door den Raad regelen te laten stellen over de wijze, waarop
voordrachten zullen geschieden.
Wat de tijdelijke benoemingen betreft, het derde punt,
die zijn geheel in handen van Burgemeester en Wethouders;
de Raad heeft daarmede niets te maken.
Om al die redenen gaat het niet aan door den Raad regelen
te laten stellen. Het eenige wat men zou kunnen doen,
indien men het wenschelijk en noodig achtte, is om door den
Raad de wenschelijkheid te laten uitspreken.
Vervolgens zijn deze voorstellen in materieelen zin over
bodig, omdat hetgeen de Bond van Nederlandsche Onder
wijzers voorstelt practisch zoo geschiedt. Het spreekt van
zelf, dat, wanneer er in de gemeente wachtgelders moeten
worden gemaakt, in het algemeen bij voorkeur die onder
wijzers ontslag zullen krijgen en dus wachtgelders zullen
worden, die daartoe den wensch te kennen hebben gegeven.
Spreker gebruikt met opzet de woorden „in het algemeen",
omdat er natuurlijk uitzonderingsgevallen denkbaar zijn,
waarin het belang van het onderwijs eischt, dat met die
algemeene gezonde opvatting en regel moet worden gebroken.
In de tweede plaats spreekt het van zelf die gedragslijn
pleegt ook gevolgd te worden dat, in geval er wachtgelders
zijn, bij nieuwe benoemingen bij voorkeur allereerst de
wachtgelders, die door de gemeente zelve zijn gemaakt,
herbenoemd worden. Ook dit geldt als regel, maar hier zijn
eveneens enkele uitzonderingsgevallen denkbaar, zoodat
(Tepe e.a.)
men niet a priori zich zou kunnen binden om het in alle
gevallen toe te passen.
Wat aangaat het voorstel van den Bond om in een dergelijk
geval den wachtgelder te herbenoemen zonder proefles en
zonder nieuwe keuring, aan dien eersten eisch wordt vol
daan, want de proefles is niet meer noodig; men heeft
te doen met menschen, die bekend zijn. Maar wat de keuring
betreft, kan het voorkomen, dat het belang van het onderwijs
en van de gemeente een nieuwe keuring noodig maakt. Het
is zeer wel mogelijk, dat iemand, sedert hij wachtgelder is
geworden, in een zoodanigen toestand is gaan verkeeren,
dat hij niet meer geschikt is.
Tenslotte het aanstellen van wachtgelders in tijdelijke
betrekkingen. Het spreekt van zelf, dat Burgemeester en
Wethouders, wanneer er benoemingen moeten plaats hebben,
in de allereerste plaats uitzien naar de wachtgelders, die
zij zelf noodgedrongen hebben moeten maken.
Naar sprekers meening kan veilig aan den Raad worden
aanbevolen dit adres voor kennisgeving aan te nemen,
omdat, wat het materieele gedeelte betreft, aan de geuite
wenschen voor 100 wordt voldaan, alleen onder deze kleine
reserve, dat het belang van het onderwijs door datgene
wat gevraagd wordt niet mag worden geschaad.
De heer Kooistra vraagt welk bezwaar er tegen bestaat
om dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen voor praeadvies. De Wethouder heeft wel een
uiteenzetting gegeven, maar alles is voor de Raadsleden zoo
vreemd, omdat zij er niet in zitten. Wordt er praeadvies
uitgebracht, dan kunnen de Raadsleden dat bestudeeren met
alle mogelijke feiten, die er tegenover staan, maar thans is
het onmogelijk op de zaak in te gaan, omdat zij van geen
enkel schriftelijk stuk kennis hebben kunnen nemen. Spreker
begrijpt dien haast niet.
De Voorzitter doet opmerken, dat er niet de minste kwestie
van haast is.
De heer Kooistra houdt staande, dat er wel haast mede
gemaakt wordt.
De Voorzitter antwoordt, dat de Wethouder in korte be
woordingen heeft uiteengezet, waarom wordt voorgesteld
dit adres voor kennisgeving aan te nemen. Waar men mag
aannemen, dat de zaak voor ieder Raadslid duidelijk is,
bestaat er geen aanleiding om door Burgemeester en Wet
houders praeadvies te doen uitbrengen.
De heer Kooistra is het daarmede niet eens en stelt voor,
het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om praeadvies.
Het -voorstel van den heer Kooistra wordt verworpen
met 13 tegen 9 stemmen.
Tegen: stemmen: de heeren Tepe, Splinter, Goslinga,
Romijn, Manders, Bergers, Meijnen, Coster, van Tol, Wil
brink, Simonis, Eikerbout en Beekenkamp.
Vóór stemmen: de heer Kooistra, mevrouw Braggaarde
Does, de heeren Eek, Vallentgoed, mevrouw de Clerde
Bruijn, de heeren van Stralen, Vos, Kuipers en Schüller.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aanneming
voor kennisgeving van dit adres besloten.
5°. Verzoek van de Vereeniging tot Verzorging van Kleine
Kinderen om subsidie voor het jaar 1934.
Zal worden behandeld bij de begrooting voor 1934.
6°. Proces-verbaal van opneming van kas en boeken van
den Gemeente-Ontvanger.
Zal worden ter lezing gelegd in de leeskamer.
7°. Schrijven van den Raad van Overleg, gevormd uit de
vier R.K. Standorganisaties in Nederland ten geleide van
een exemplaar van het door die organisaties samengesteld
Sociaal-Economisch-Urgentie-program.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be
sloten het schrijven ter visie te doen leggen in de leeskamer.
8°. Verzoek van den heer van Stralen om aan Burgemeester
en Wethouders vragen te mogen stellen in zake het toepassen
van de Rijkssteunregeling voor werkloozen door de Gemeente
lijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon.