125 gebleven credieten wordt op den dienst 1933 overgebracht, zoodat het voordeelig verschil feitelijk bedraagt 30.698.72. Op volgn. 63 „Overige inkomsten ter zake van openbare werken" werd 16.890.02 meer ontvangen dan geraamd was. Voorts bleven de kosten van „Onderhoud van straten en pleinen" 17.025.15, die van „Onderhoud van wegen en voetpaden" 8.752.19 beneden de oorspronkelijke raming. Daarentegen werd aan „bruggeld" 2.640.60 minder ont vangen, dan geraamd was en aan „havengeld" 4.200.38 minder. Bovendien overtroffen de uitgaven voor „Onderhoud van kolken en riolen" de oorspronkelijke raming met 6.032.10. Hoofdstuk VII Eigendommen niet voor den openbaren dienst bestemd). Het batig saldo, oorspronkelijk geraamd op 9.775. bedraagt 17.54, hetgeen 9.757.46 ongunstiger is. Wegens rente van tijdelijk belegd kasgeld werd ontvangen 8.408.07, d. i. 6.591.93 minder, dan geraamd was. Voorts overtroffen de onderhoudskosten van de buiten de gemeente gelegen eigendommen de raming met ƒ2.426.20. Hoofdstuk VIII 2 Openbaar gewoon lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 169.714. bedraagt ƒ151.629.44, d.i. ƒ18.084.56 gunstiger. Vermits een bedrag van ƒ3.745.wegens in 1932 niet-verwerkte credieten op den dienst 1933 wordt overgebracht, daaren tegen een bedrag van 1.246.48 aan schoolgelden nader te verhalen wordt gebracht, bedraagt het voordeelig verschil feitelijk 15.586.04. Aan „jaarwedden der onderwijzers" kwam netto 3.052.14 minder ten laste van de gemeente, dan geraamd was. Voorts werd wegens over 1930 te weinig genoten vergoeding van het Rijk, krachtens artikel 56 der Lager Onderwijswet 1920, 3.330.52 ontvangen, waarop niet gerekend was. Bovendien bleven diverse uitgaafposten beneden de raming, o. a. volgn. 392 „Kosten van het onderhoud van schoolgebouwen" met 4.800.volgn. 394 „Aanschaffen van schoolmeubelen" met i 1.200.en volgn. 396 „Aanschaffen en onderhouden van schoolboeken enz." met 2.000. Hoofdstuk VIII 3 Openbaar vervolgonderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 4.064. bedraagt 3.167.76. Aan „belooning der onderwijzers" werd 674.37 minder uitgegeven dan aanvankelijk was geraamd. Hoofdstuk VIII 4 (Openbaar uitgebreid lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 30.972. bedraagt 30.916.71. Hoofdstuk VIII 5 Openbaar buitengewoon lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 11.637. bedraagt 11.957.89. Hoofdstuk VIII 6 (Openbaar voorbereidend lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op ƒ41.747. bedraagt 37.907.62, d. i. 3.839.38 minder. Aau „jaarwedden" werd 3.614.16 minder uitgegeven, dan oorspronkelijk geraamd was. Ook eenige andere uitgaaf posten bleven beneden de raming. Hoofdstuk VIII 7 (Bijzonder gewoon lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 275.325. bedraagt ƒ280.631.76, d.i. ƒ5.306.76 meer. Voor reserveering van aflossingen kwam ten laste van Hoofdstuk VIII 7 eene uitgaaf van 8.225.welke niet op dat hoofdstuk was uitgetrokken. Daarentegen kwam, tengevolge van de hierboven aange geven wijze van boeking, wegens rente van geldleeningen 1.912.50 minder ten laste van Hoofdstuk VIII 7 dan geraamd was. Voorts bleven nog enkele uitgaafposten beneden de raming, terwijl op enkele ontvangstposten meer werd ontvangen, dan geraamd was. Hoofdstuk VIII 8 (Bijzondere vervolgonderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 6.200. bedraagt ƒ3.738.90, d.i. ƒ2.461.10 minder. De bijdragen aan besturen van bijzondere scholen in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs, bedoeld in art. 102 der Lager Onderwijswet 1920, welke aanvankelijk waren ge raamd op 6.200.vereischten eene uitgaaf van 3.760.91. Hoofdstuk VIII 9 (Bijzonder uitgebreid lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 39.079. bedraagt ƒ35.588.87, d.i. ƒ3.490.13 gunstiger. De vergoeding voor aan de bijzondere scholen verbonden boventallige onderwijzers bedroeg 6.403.minder, dan geraamd was, de vergoeding voor de aan die scholen ver bonden vakonderwijzers 1.099.19 minder, terwijl de bijdragen voor eigen- en weduwen- en weezenpensioen 702.50 beneden de raming bleven. Bovendien werd van andere gemeenten aan uitkeeringen ingevolge art. 86 der Lager Onderwijswet 1920 793.72 meer ontvangen dan geraamd was en aan uit keeringen, ingevolge art. 104, le lid, van die wet, 2.292.20 meer. Daarentegen bedroeg de vergoeding van de kosten van instandhouding van bijzondere scholen, bedoeld in art. 101 der Lager Onderwijswet 1920 4.189.80 meer, dan geraamd was. Voorts werden ten laste van dit hoofdstuk gebracht eene bijdrage ad 2.865.voor reserveering van aflossingen en eene bijdrage ad 957.voor de aanschaffing van leer middelen ten behoeve van de school aan de Hooglandsche Kerkgracht 20a. Hoofdstuk VIII 10 (Bijzonder buitengewoon lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 3.369. bedraagt ƒ3.896.20, d.i. ƒ527.20 meer. De subsidie aan de bijzonder school voor buitengewoon lager onderwijs aan den Zoeterwoudschen Singel was 997.20 hooger, dan aanvankelijk geraamd was. Daarentegen werd 175.minder uitgegeven voor het onderwijs aan slechthoorende, doofstomme en blinde kinderen en werd aan uitkeeringen van andere gemeenten, ingevolge art. 25, 5e lid, van het Koninklijk besluit van 22 October 1923, St. Ko. 489 295.meer ontvangen dan geraamd was. Hoofdstuk VIII 11 (Bijzonder voorbereidend lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 78.000. bedraagt 64.530.d. i. 13.470.minder. Vermits echter een bedrag van 7.090.wegens nog over 1932 verschuldigde vergoeding over de getaxeerde waarde van de bijzondere bewaarscholen op den dienst 1933 wordt overgebracht, daarentegen een bedrag van 4.190.wegens restitutie van te veel op voorschot ontvangen vergoeding op de kosten van salariëering enz. over de jaren 1931 en 1932 als nog te verhalen wordt gebracht, bedraagt het voordeelig verschil feitelijk 10.570. Dit is een gevolg van de omstandigheid, dat in verband met het aantal leerlingen minder aan subsidie behoefde te worden uitgekeerd, dan aanvankelijk geraamd was. Hoofdstuk VIII 12 (Lager ondenvijs niet vallende onder de 1 tjm. 11). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 50.334. bedraagt 66.113.24 d. i. 15.779.24 ongunstiger. Dit resultaat is hoofdzakelijk een gevolg van de omstandig heid, dat aan de Vereeniging „Schoolkindervoeding en Schoolkinderkleeding" 17.471.90 meer aan subsidie moest worden uitgekeerd dan aanvankelijk geraamd was. Hoofdstuk VIII 13 (Middelbaar onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 167.066. bedraagt 153.918.34, d. i. 13.147.66 minder. Aangezien in verband met nog te betalen subsidie voor bijzondere Hoogere Burgerscholen, een bedrag van ƒ3.000.op den dienst 1933 wordt overgebracht bedraagt het voordeelig verschil feitelijk 10.147.66. Aan „schoolgelden" werd 3.242.59 meer ontvangen, aan subsidie van het Rijk 1.000.en aan bijdragen van andere gemeenten 1.508.81 meer. Voorts werd voor onderhoud enz. van de schoolgebouwen 1.700.minder uitgegeven, dan geraamd was, terwijl voor subsidiëering van bijzondere Hoogere Burgerscholen, waarvoor 5.000.was uitgetrokken, over 1932 geen uit gaven werden gedaan. Ook eenige andere uitgaafposten bleven beneden de raming. Hoofdstuk VIII 14 (Hooger Onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 59.272. bedraagt ƒ54.333.84, d.i. ƒ4.938.16 minder. Aan „schoolgelden" werd 4.405.84 meer ontvangen, dan geraamd was. Hoofdstuk VIII 15 (Nijverheidsonderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 109.059. bedraagt ƒ51.683.45, d.i. ƒ57.375.55 minder. Een bedrag van 4.660.20 wordt nog te verhalen gebracht, zoodat het voordeelig verschil feitelijk 62.035.75 bedraagt. Aan bijdragen van andere gemeenten, werd in verband met de vaststelling van de rekeningen van verschillende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 3