109 Tegen de aanvaarding van deze motie heeft de grootst moge lijke meerderheid onzer Commissie zeer ernstig bezwaar. De ontvangsten uit meterhuren toch hebben in 1932 189.281 (voor de Gasfabriek ƒ60.450, voor de Electriciteitsfabriek ƒ128.831) bedragen, zcodat bij verlaging van de meterhuren met 50 een bedrag van niet minder dan rond 95.000 zou worden prijs gegeven. Naar de meening der meerder heid kunnen noch de Fabrieken, noch de gemeente in de huidige moeilijke omstandigheden een dergelijk bedrag missen, te minder nu de winst van beide Fabrieken tezamen voor 1934 reeds ƒ242.000 lager moest worden geraamd dan zij over 1932 heeft bedragen. De meerderheid wijst er voorts nog op, dat de meter huren in het algemeen nog al te veel beschouwd worden als een vergoeding, welke uitsluitend moet dienen tot dek king van de kosten van aanschaffing en onderhoud van de meters; in wezen hebben zij echter een ruimere strekking en bedoelen zij mede die uitgaven te dekken, welke dienen tot instandhouding van de aansluiting van een perceel en alles wat daarmede samenhangt, dus ook de kapitaals- lasten van de aansluitleiding, de kosten van aflezing van den meter en van de inning der verschuldigde bedragen. De meterhuren mogen derhalve niet op zich zelf, doch moeten in verband met en als een onderdeel van de eigenlijke tarieven beschouwd worden. Uit het feit, dat wellicht elders de meterhuren lager zijn dan te Leiden, mag dus niet afgeleid worden, dat de verbruiker daar uit eindelijk minder dan de verbruiker hier betaalt; tegenover een lageren meterhuur staat dan gewoonlijk een hoogere gas- of electriciteitsprijs. Uit de hierbij gevoegde bijlagen, welke een overzicht be vatten van hetgeen een verbruiker bij een bepaald verbruik van gas, resp. electriciteit met inbegrip van de meterhuren te Leiden en elders in de provincie Zuid-Holland betaalt, blijkt, dat, ondanks de meterhuren, de verbruiker te Leiden ten slotte in het algemeen zoowel voor gas, als voor elec triciteit, minder betaalt dan de gemiddelde prijs in Zuid- Holland bedraagt. Om al deze redenen meent de grootst mogelijke meer derheid onzer Commissie aanneming van de motie-van Eek met nadruk te moeten ontraden. De kleinst mogelijke minderheid daarentegen beveelt de aanneming daarvan aan. Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, T. S. Goslinga, Voorzitter. J. A. v. d. Stok, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 3