350 DINSDAG 25 JULI 1933. Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon. (Romijn.) eenigermate wil tegemoetkomen, heeft deze tegen aanneming van de motie van den heer Wilbrink geen bezwaar, als men alleen maar begrijpt de moeilijkheid, waarin spreker op het oogenblik zit en de noodzakelijkheid om zoo spoedig mogelijk te komen met de reorganisatie. De Raad zal naar hij hoopt van spreker aannemen, dat hij van zijn kant zooveel mogelijk alles zal doen om die reorganisatie te bespoedigen. In dit verband wil spreker het ook niet hebben, in tegen stelling tot sommige raadsleden, over de wenschelijkheid van een man of een vrouw als toekomstig hoofd van den dienst; hij wil die zaak buiten beschouwing laten; sprekers eenige opzet en doel is die quaestie volkomen terzijde te stellen, om eenvoudig te zeggen: hier is het reorganisatie rapport dat doen wij en als dat afgeloopen is, gaan wij verder. De heer Bergers sprak de wenschelijkheid uit, het hoofd van den dienst bij voorkeur te kiezen uit het personeel in Leidschen gemeentedienst. Op het oogenblik is dit nog niet aan de orde; te zijner tijd kan daarover gesproken worden. De quaestie van het eenmaal stempelen per dag, door den heer van Weizen ter sprake gebracht, heeft met het reor ganisatie-rapport eigenlijk niet veel te maken. Deze zaak staat ter beoordeeling van de Commissie voor Maatschappe lijk Hulpbetoon en zal zeer stellig nog in de Commissie onder oogen worden gezien; daaromtrent zal een hernieuwde be slissing worden genomen. Ook ten aanzien van de vraag van den heer van Weizen, waarom vrouwen op het oogenblik moeten stempelen, is spreker hier eigenlijk geen verantwoording schuldig, maar hij wil wel mededeelen, dat de Commissie voor Maatschappe lijk Hulpbetoon het gewenscht acht in dezen tijd, nu vele vrouwen werk kunnen krijgen bij de conservenfabrieken, ook te hunnen opzichte een controlemaatregel in het leven te roepen, waardoor het mogelijk was om daarmede althans op de hoogte te blijven. De heer van Stralen wees op het geval van een vader, ondersteund door Maatschappelijk Hulpbetoon, aan wiens georganiseerde werklooze zoons de eisch werd gesteld, ook bij Maatschappelijk Hulpbetoon te stempelen. Spreker geeft toe, dat deze zaak niet met zoovele woorden in het reorgani satie-rapport behandeld is, en ook niet in de reorganisatie commissie besproken is, maar ook die zaak zal bij de her groepeering van de door Maatschappelijk Hulpbetoon onder steunden onder het oog worden gezien; ook de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon zal daarover een besüssing hebben te nemen. De heer Koole heeft zich in de Commissie voor den Ge neeskundigen Dienst zijn stem inzake de geneeskundige armenverzorging voorbehouden; het doet spreker genoegen nu uit zijn mond te hooren, dat hij zich in elk geval met het principe kan vereenigen, dat ook hij als juist erkent, dat de aanvrage voor geneeskundige hulp inderdaad formeel in elk geval althans behoort te worden gericht tot en af gedaan door Maatschappelijk Hulpbetoon; alleen sprak hij de wenschelijkheid uit, dat een rechtstreeksch contact van den aanvrager met Maatschappelijk Hulpbetoon niet noodig zou zijn. Spreker heeft den heer Koole reeds op een andere plaats medegedeeld, dat z. i. dit toch niet juist zou zijn en dat het juist in het belang ook van Maatschappelijk Hulp betoon en ook van allen, die daarmede te maken hebben, zal zijn, wanneer ook dergelijke aanvragen tot Maatschappe lijk Hulpbetoon zouden moeten worden gericht, mits dit geeft spreker den heer Koole direct toe; dat erkent spreker direct dergelijke gevallen kunnen worden behandeld door iemand, die min of meer competent kan worden geacht om zich ten opzichte van medische zaken, welke worden be sproken, eenigermate te oriënteeren en daaromtrent van een voorloopig advies te dienen. Deze zaak moet bij de reorgani satie worden bekeken en spreker geeft den heer Koole de verzekering, dat hieromtrent geen beslissing zal worden ge nomen, alvorens de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst, die zich in de situatie, welke te zijner tijd zal worden geschapen, heeft kunnen inleven. Nu heeft de heer Koole ook de opmerking gemaakt, dat het niet noodig is de verordening, regelende de bijdragen voor de ziekenhuisverpleging, geheel in te trekken, dat kan worden volstaan met in die verordening in plaats van „Direc teur van den Geneeskundigen Dienst" te lezen: „Directeur van Maatschappelijk Hulpbetoon", maar zoo is de zaak niet. De heer Koole beroept er zich op, dat het in andere plaatsen zoo is. Spreker weet niet, of dat juist is, maar, als het zoo is, dan is het volkomen in strijd met de wet. Het vastleggen van een dergelijk bedrag in een verordening is niet in overeenstemming met de bepalingen van de Armen wet en, als men het in die richting stuurt, dan zal men zeer stellig te eeniger tijd voor het geval komen te staan, dat herhaaldelijk procedures, welke men entameert, op grond Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon. (Romijn.) daarvan voor de gemeente ongelukkig zullen afloopen. De Armenwet stelt zich beslist op het standpunt in de juris prudentie wordt daaraan met kracht vastgehouden dat het bestuur van de instelling van weldadigheid beslist welke bedragen moeten worden betaald en welke bedragen moeten worden teruggevorderd. Dit is een van de hoofdpijlers van de wet, waaraan niet mag worden getornd. Legt men in een verordening vast, dat bepaalde bedragen moeten worden betaald en dat de beslissingen niet zijn bij de besturen van de instellingen van weldadigheid, maar bij den gemeenteraad of bij een andere instantie, b.v. Gedeputeerde Staten, die de verordening hebben goedgekeurd, dan krijgt men de controverse, dat aanspraken op grond van de verordening door de rechterlijke macht worden afgewezen. Dit wil niet zeggen, dat, als de verordening wordt inge trokken, dit meebrengt, dat die bedragen van de baan zijn en er iets geheel nieuws wordt opgezet, integendeel, even goed als de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon het de richting uitstuurt, dat men komt met een leidraad voor ondersteuningen, door den Armenraad aangegeven, zal men uit den aard der zaak ook gebruik maken van en zich aan sluiten bij dat tarief voor ziekenhuisbijdragen, zooals het door den gemeenteraad is vastgesteld. Men zal dat tarief niet ineens onder tafel gooien en in den wilde weg, zonder rekening te houden met eenige continuïteit, beslissingen nemen. Dat is de bedoeling en de Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon zal er over worden gehoord. Spreker was indertijd bezig in dat tarief, omdat het eenige gebreken vertoonde, veranderingen aan te brengen. Hij heeft die zaak met een ambtenarencommissie besproken. Nu is het mogelijk eenige wijzigingen aan te brengen, welke noodig worden geacht. Deze wijzigingen zijn intusschen echter niet van zoo groote beteekenis, dat men zou kunnen zeggen, dat dit geheele tarief eigenlijk niet meer zou worden gevolgd. Spreker hoopt dan ook den heer Koole op dit punt te hebben gerustgesteld. Tenslotte wil spreker nog iets zeggen over de vooral door de sociaal-democraten gemaakte opmerkingen over het op treden van mevrouw Braggaar. Spreker had er liever niets over gezegd; hij bewaart altijd nog een zeer onaangename herinnering aan hetgeen hier in den Raad is gepasseerd; hij acht nog steeds hetgeen mevrouw Braggaar indertijd heeft gezegd onjuist en verkeerd en hij kan niet erkennen en niet inzien, dat om dit reorganisatie-rapport de sociaal democraten zich op de borst kunnen slaan en het eigenlijk als hun werk kunnen beschouwen. Anderzijds heeft, spreker wil het hier erkennen, het spijt hem, maar het is zoo, die geheele geschiedenis, hoe onaangenaam zij dan ook was, bij spreker het gevoel gewekt, dat hoe eerder hij kon reorgani- seeren, hoe liever het hem was; dit geheele incident was voor spreker aanleiding nog eerder zijn medewerking tot instelling van een reorganisatiecommissie te verleenen dan hij anders gedaan had; inzooverre erkent spreker eenig ver band tusschen het optreden van mevrouw Braggaar en het rapport. Waar echter in deze reorganisatiecommissie ook zitting heeft gehad een lid van de sociaal-democratische raadsfractie, dat al zijn wenschen daar naar voren heeft kunnen brengen, dat. daar ook verschillende vragen heeft gesteld en allerlei punten aan de orde heeft gesteld, waar over de commissie heeft beraadslaagd en beslist, waar aldus toch is bereikt een zekere sfeer, een mogelijkheid om elkaar weer te vertrouwen, waar hier toch in elk geval dus een zekere veiligheidsklep heeft gewerkt, waar tot nu toe gevoelde wenschen onder het oog zijn gezien en besproken en in het rapport een weerklank hebben gevonden, daar ziet spreker den toestand zoo, dat men begint een nieuwe periode, een nieuw tijdvak. Spreker zou het zeer onaangenaam en zeer vervelend vinden, wanneer dit zou moeten worden over schaduwd door wat in het verleden is gepasseerd. Spreker zegt gaarne toe, en verklaart gaarne dat zijn houding deze zal zijn, dat hij liefst zoo spoedig mogelijk vergeet hetgeen gepasseerd is en dat dit voor hem in elk geval geen reden zal zijn om deze reorganisatie niet met vernieuwd ver trouwen en met een vernieuwd beroep op samenwerking te beginnen; het belang van de betrokkenen en van allen, die met dit werk te maken hebben, brengt niet mede, dat men tracht elkaar onaangenaam te zijn, elkaar te zoeken of vooral zooveel mogelijk en op zooveel mogelijk plaatsen den vinger te leggen op fouten, die men bij elkaar meent te zien; integendeel, het werk is al moeilijk genoeg; het is alleszins noodig en gewenscht om dit te doen in een sfeer van samenwerking; alleen dan heeft men de kans en de mogelijkheid om te komen tot een bevredigende samen werking tot heil van hen, wie het tenslotte betreft. Wat betreft de tegenstelling, die de heer van Stralen ziet tusschen de conclusies van het rapport VIII en IX, de be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 4