DINSDAG 25 JULI 1933. 357 Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon. (van Eek e.a.) lukking werd, omdat de grondslag, waarop het gebouwd is, verkeerd is. De heer Wilmer wil een kort woord spreken, zich aan sluitende bij de laatste woorden van den heer van Eek, dat het jammer zou zijn, wanneer dit mooie werk dreigde te mislukken. Inderdaad is het een mooi werk. Het is samen gesteld door een Commissie, waarin personen zaten van verschillende richtingen, ook vooraanstaande personen van de richting van den heer van Eek. Bij de samenstelling van het rapport heeft één lid zich ten aanzien van één punt een zekere reserve voorbehouden, maar verder is het rapport met algemeene stemmen aanvaard, ook aanvaard overeenkomstig het advies van de adviseurs, die ook van verschillende richtingen waren. En ondanks het feit, dat de sociaal-demo craten door vooraanstaande menschen in de Commissie waren vertegenwoordigd, hoort men in den Raad spreken van sociaal-democraten dit en sociaal-democraten dat, van waarschuwingen, dat de zaak zal mislukken, en van het eischen van dit en het eischen van dat, aangezien anders het rapport niet voldoende is. Spreker betreurt het, dat de heer van Eek in den Raad een dergelijken toon gaat aanslaan. De heer van Eek voegt spreker toe, dat de waarheid maar eens gezegd moet worden. Spreker antwoordt, dat de waarheid in de Commissie gezegd had moeten worden. Van hetgeen in de Commissie is besproken, wil spreker niets in den Raad brengen; het gebeurt weieens, maar spreker acht dat unfair en in strijd met een juiste opvatting van de taak, welk een commissie heeft. De leden moeten zich in de commissie vergaderingen vrij kunnen uitspreken en hetgeen daar ver handeld wordt, mag niet in den Raad worden besproken. Spreker constateert alleen het feit, dat het rapport, dat aan den Raad is voorgelegd, mede het resultaat is van het werk van een adviseur, die de sociaal-democratische beginselen aan hangt, en van een Commissie, waarin ook nog een ander sociaal-democraat zitting had. Dat is een feit en als dan een dergelijk rapport zou moeten besproken worden op de wijze als de heer van Eek het doet, alsof er essentieele verbeteringen moeten worden aangebracht om het in de practijk van eenige waarde te doen zijn, dan zou dat een vreemd licht werpen op de houding van de sociaal-democraten. De heer Groeneveld wil een enkele opmerking maken naar aanleiding van het gezegde van den Wethouder, dat hij in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon niet meer Raadsleden wil hebben, omdat hij de ervaring heeft, dat Raadsleden, die deel uitmaken van commissies, zoo vaak absent zijn. Spreker vraagt zich af, of dat waar is, en, als het niet zoo is, moet er toch iets van worden gezegd, omdat het niet meer en niet minder is dan een verdachtmaking, in een openbare Raadszitting uitgesproken aan het adres van de Raadsleden, alsof zij benoemingen tot lid van een commissie wel aanvaarden, maar hun taak niet naar behooren vervullen. Spreker heeft in dit opzicht over eenige meerdere jaren ervaring, dan de heer Romijn. Hij is lid geweest van een groot aantal commissies en hij maakt nog deel uit van eenige commissies, o.a. ook van een, waarvan de heer Romijn voorzitter is. Spreker weet niet, of de Wethouder hem bedoelt. De heer van Es voegt spreker toe, dat een ieder dat voor zich moet weten. Spreker is het daarmede niet eens; hij is lid van een commissie, waarvan de heer Romijn voorzitter is, en hij kan zich niet herinneren ooit een vergadering van die Commissie te hebben verzuimd, hoewel die Commissie niet zoo belangrijk is. Spreker was en is nog lid van een aantal andere commissies, maar heeft ook niet ervaren, dat andere Raadsleden zoo vaak absent zijn. Spreker weet, dat de leden van zijn fractie bijna altijd op de commissie-ver gaderingen tegenwoordig zijn. Evenzoo is dit bij andere fracties. De Roomsch-Katholieke fractie heeft de gewoonte bijna alle door die fractie te bezetten plaatsen in commissies toe te wijzen aan één lid, den heer Wilmer, die dan ook in een groot aantal commissies zitting heeft. Spreker moet echter den heer Wilmer ter eere zeggen, dat hij altijd ge regeld de vergaderingen bezoekt en er bijna nooit een over slaat. Sprekers ervaring is dus, dat de Raadsleden de commis sie-vergaderingen trouw bijwonen. Spreker kon het niet op zich persoonlijk en op zijn collega's laten zitten, dat de Wethouder zich daarop beroeptdat is in strijd met de waar heid; de Raadsleden vervullen hun plicht in dit opzicht en verzuimen alleen bij zeer dringende redenen. Als de Wet houder dit niet kan bewijzen, moet hij het intrekken. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer van Weizen, luidende: Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon. (Voorzitter e.a.) „De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat de onder steunden, welke nu tweemaal per dag stempelen, dit slechts eenmaal behoeven te doen." Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop overeenkomstig de conclusies en J van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Bij conclusie c komt allereerst in stemming de motie van den heer van Eek, luidende: „De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat de leden van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon door den Raad uit zijn midden worden benoemd.", De motie wordt verworpen met 19 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Donders, de Reede, Bosman, Wilmer, van Rosmalen, Meijnen, Coster, van Tol, Vos, Wilbrink, Simonis, Tepe, Goslinga, Romijn, Beekenkamp, Manders, Eikerbout, van Es en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, Koole, van Eek, Kuipers, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Vallentgoed, Kooistra, Verweij, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren van Stralen, van Weizen en Schiiller. (De heer van Eecke had inmiddels de vergadering verlaten.) Het op conclusie c ingediende amendement van den heer Wilbrink, luidende: „Ondergeteekende stelt den Raad voor de volgende wijziging aan te brengen in het voorstel van B. en W. zie ingekomen stuk 152 en onder letter C als volgt te lezen: ons College op te dragen voorstellen bij Uwe Vergadering in te dienen om de Gemeentelijke Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon te doen bestaan uit 10 leden, waarvan ten hoogste 3 raadsleden en verder 7 leden uit de burgerij, allen te benoemen door den Gemeenteraad, met een Wet houder als Voorzitter, aan te wijzen door het College van Burgemeester en Wethouders.", wordt aangenomen met 26 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Donders, de Reede, Groeneveld, Koole, Wilmer, van Rosmalen, van Eek, Kuipers, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Vallentgoed, Kooistra, Verweij, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Meijnen, van Stralen, Schiiller, Coster, van Tol, Vos, Wilbrink, Simonis, Tepe, Beekenkamp, Manders, Eikerbout en van Es. Tegen stemmende heeren Bosman, van Weizen, Goslinga, Romijn en de Voorzitter. Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeen komstig de aldus gewijzigde conclusie c, alsmede overeen komstig de conclusies d, e en van het voorstel van Burge meester en Wethouders besloten. (De heer van Weizen geeft te kennen geacht te willen worden tegen de conclusies e en gestemd te hebben.) De V oorzitter geeft den heer Wilbrink in overweging om, waar in zijn tweede amendement twee punten naar voren gebracht worden, dit te splitsen in twee afzonderlijke amende menten, een op punt g van het voorstel van Burgemeester en YY etliouders, en het tweede tot invoeging van een nieuw punt h. De heer Wilbrink heeft daartegen geen bezwaar. Het amendement van den heer Wilbrink, luidende: „Ondergeteekende stelt den Raad voor, de navolgende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van B. en W„ inge komen stuk No. 152 onder g, en dit als volgt te lezen: Aan de Secretaresse van de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, Mej. A. M. de Vries, als ver goeding voor de extra werkzaamheden aan de reorganisatie verbonden, een persoonlijke toelage te verleenen a 125. per kwartaal, tot een maximum van 2 kwartalen.", wordt aangenomen met 26 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Donders, de Reede, Groeneveld, Koole, Wilmer, van Rosmalen, van Eek, Kuipers, mevrouw

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 11