356 DINSDAG 25 JULI 1933. Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon. (van Eek.) aarzelt spreker niet zijn stem aan dit voorstel te geven. Toch kunnen zeer ernstige bezwaren, ook tegen de werk wijze en tegen de resultaten van de werking van Maatschappe lijk Hulpbetoon worden ingebracht, ook na de reorganisatie. Volgens den Wethouder maakt spreker zich los van de Armenwet, terwijl de reorganisatie-commissie zich heeft ge plaatst op het standpunt van de Armenwet, zoodat spreker dus niet kan zijn voor dit reorganisatie-voorstel. Spreker erkent natuurlijk, dat het voor de sociaal-democraten zeer moeilijk is deel te nemen aan bestuur en wetgeving, terwijl zij te worstelen hebben met wetten, die een gansch anderen geest ademen dan zij wenschelijk achten; dit is een voorname reden, waarom het voor hen zoo hoogst moeilijk is een wethouderszetel te aanvaarden; zelfs als raadsleden worden zij belangrijk belemmerd in hun taak, doordat zij hebben te maken met wetten, die zij niet gemaakt hebben, die als zij ze gemaakt hadden, geheel anders zouden luiden. Spreker ontkent toch zich te hebben losgemaakt van de Armenwet. Spreker komt b.v. niet in strijd met de artikelen 28, luidende: „Ondersteuning kan slechts worden verleend aan hen, die zich het noodzakelijk levensonderhoud niet kunnen ver schaffen, en het, hoewel een verzoek daartoe gedaan is, niet ontvangen van anderen, ingevolge de wet tot het verstrekken daarvan gehouden, of van kerkelijke, bijzondere of gemengde instellingen.", en 29, volgens hetwelk de ondersteuning wordt verstrekt in zoodanigen vorm en zoodanige mate, als met het oog op de behoeften en de persoonlijke eigenschappen van den arme het meest gewenscht is, doch de grens van het voor het levensonderhoud noodzakelijke niet mag overschrijden. Het is maar de vraag, wat men onder noodzakelijk levens onderhoud verstaat; daarover kan men toch van meening verschillen. Spreker heeft reeds gezegd: zoovele richtingen als er zijn, zullen deze waarschijnlijk tot een andere conclusie komen over de vraag, wat noodzakelijk levensonderhoud is. Nu zal de Wethouder zeggen: de geest van de wetgeving was, dat de menschen moesten blijven in een zekeren gebreks toestand, en spreker ontkent ook niet het geoorloofde om met den geest der wet te manqeuvreeren, maar ongeoor loofd is hetgeen spreker wil zeker niet. Wanneer spreker aan de waarborgen, dat het begrip levensonderhoud objectief wordt vastgesteld, grooter waarde hecht dan aan die, welke nu worden voorgesteld bij de reorganisatie, dan ziet spreker niet in, dat dit in strijd zou zijn met de Armenwetdit is een zeer betrekkelijk begrip; spreker heeft dezer dagen een Wethouder, niet van sprekers richting, hooren verklaren, dat men een radio-toestel in zekeren zin kan rekenen tot het levensonderhoud. Een rijwiel werd vroeger als weelde be schouwd thans is het een onderdeel van het noodzakelijk levensonderhoud. Dit is geen afgepaald begrip; spreker zoekt alleen te benaderen de objectiviteit en dit kan nog het meeste gebeuren wanneer daarop invloed kunnen uit oefenen de verschillende deelen der bevolking, weerspiegeld in den Raad. Is liet nu in strijd met de Armenwet, als men meent dat de Raad het beter doet en kan doen dan de Armen raad? Men kan dit onjuist achten, maar dat beteekent toch niet, dat spreker de Armenwet op zijde zet. Spreker blijft dus van meening, dat wat hij voorstelt niet in strijd is met de Armenwet en betere waarborgen oplevert dan de methode, voorgesteld door de reorganisatie-commissie en over genomen door het Ooilege. De Wethouder zegt: wilt gij nu, dat elk geval van ondersteuning, waartegen, bezwaar bestaat, hier in den Raad komtis dat niet in strijd met de tact en kieschheid die gij toegepast wilt ziendat wil spreker natuurlijk nietspre ker wil zich ook in dit opzicht houden aan de wet en die verbiedt om van Maatschappelijk Hulpbetoon te maken een volledige raadscommissie; het moet een onderdeel blijven, werkend volgens de Armenwet; het contact tusschen Raad en Maat schappelijk Hulpbetoon blijft dus altijd veel minder sterk dan dat tusschen den Raad en de raadscommissieshet kan en mag geen raadscommissie worden. Spreker wil, dat de Raad tenslotte invloed uitoefent op den gang van zaken en dat in het algemeen de raadsleden hier ter verantwoording geroepen kunnen worden. Is er ooit een raadscommissie geweest, waartegen zulke ernstige grieven bestaan hebben als tegen Maatschappelijk Hulpbetoon? Spreker heeft dit nog nooit bijgewoond; men heeft wel eens aanmerkingen gemaakt of vragen gesteld, maar het is nooit voorgekomen, dat een Raadscommissie zulk een ontevredenheid heeft opge wekt, niet alleen van de steuntrekkenden, maar ook van de Raadsleden. Het is dus dringend noodzakelijk een middel te vinden om te maken, dat wat hier in den Raad besloten wordt ook uitgevoerd wordt door Maatschappelijk Hulp betoon. Spreker beoogt dus niet, dat zou trouwens ongeoor loofd zijn, dat alle gevallen hier besproken werden, maar wanneer men in het algemeen de gestie van Maatschappelijk Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon. (van Eek e.a.) Hulpbetoon verkeerd acht en de uitkeeringen te laag, wat ook na de reorganisatie kan voorkomen, dan heeft dit alleen resultaat, wanneer het in den Raad besproken wordt en wanneer die commissie alleen uit Raadsleden is samengesteld; dit moet op den voorgrond gesteld omdat men moet waken tegen teleurstellingen. Gesteld, dat deze reorganisatie aan genomen wordt met nagenoeg algemeene stemmen; dan zou liet dus den indruk moeten wekken naarbuiten, dat nu ook verzekerd is, dat de uitkeeringen behoorlijk zullen zijn, dat de menschen, voor zoover het in de macht van den Raad ligt, behoorlijk zullen worden verzorgd. Dat zou slechts tot groote teleurstelling kunnen leiden, want die waar borg is niet verkregen en, wanneer de reorganisatie-voor stellen in de practijk zullen werken, dan bestaat nog de mogelijkheid, dat hier toestanden ontstaan en worden ge handhaafd, welke sprekers fractie niet voor haar verant woording kan nemen. Het voorstel van spreker en de zijnen heeft tot strekking te pogen om, met handhaving van en in aansluiting aan de wetgeving, naast verbetering van de techniek, ook tot stand te brengen verbetering van den grondslag, waarop wordt gewerkt, want de commissie-leden zullen, als zij aan het werk gaan, een grondslag, normen moeten hebben en nu kunnen zij nog zoo hun best doen, nu kunnen hun beslissingen op zichzelf nog zoo goed zijn en nu kunnen zij nog zoo bekwaam wezen, als het uitgangspunt niet goed is, zijn goede resultaten uitgesloten. Spreker acht dit een zaak van buitengewoon belang en als de Wethouder, wat spreker aanneemt, het voorzitterschap van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon zijn belangrijkste werk vindt, dan moet hij oog hebben voor de opbouwende critiek, welke van de zijde van de S.D.A.P. wordt geleverd. Spreker heeft zich verwonderd over de ontzettende naïviteit van hetgeen de heer Wilbrink vertelde. Deze zeide door sprekers woorden te zijn teleurgesteld in zijn verwachting, dat dit reorganisatie-rapport een toenadering zou brengen tusschen de verschillende richtingen. Zeker, het is gelukt door dit rapport toenadering te brengen tusschen de rechter zijde en den Wethouder, maar de heer Wilbrink weet wel, dat de sociaal-democraten een geheel ander onderzoek hadden gewild, n.l. een onderzoek ook naar de grondslagen voor de uitkeeringen, welke de menschen krijgen. Die kwestie is er buiten gehouden en hoe kan nu de heer Wilbrink denken, dat spreker en de zijnen daarmede tevreden zijn? Zij respec teeren het goede, dat in deze voorstellen zit, maar de heer Wilbrink kan niet denken, dat zij door een rapport als dit van standpunt zullen veranderen, dat zij daardoor hun klassenstandpunt zullen prijs geven. Neen, zij blijven handelen naar hun beginselen, als zij op den voorgrond stellen deze vraag: hoe wordt de massa, die lijdt, zooveel mogelijk uit de ellende geholpen? En dan ontkent spreker beslist, dat er niet voldoende geld te vinden zou zijn om dat doel te bereiken. De heer Goslinga voegt den heer van Eek toe, dat deze stemt tegen alle voorstellen van Burgemeester en Wet houders om meer geld in de gemeentekas te brengen. De heer Wilbrink: Dat is zeker geen naïviteit van den heer van Eek! De heer van Eek antwoordt den heer Goslinga, dat deze het geld zoekt waar het* niet te vinden is. De heer Goslinga doet den heer van Eek opmerken, dat deze nooit een weg heeft aangewezen om het geld te vinden. De heer van Eek antwoordt, dat de heer Goslinga de middelen niet wil aanwenden om het geld te halen waar het wel zit. De politieke partijen, waartoe de heer Goslinga behoort, maken het door de wettelijke bepalingen, welke zij zelf in het leven roepen en instandhouden, onmogelijk. Zij zetten zich eerst in een harnas en zeggen dan, dat zij zich niet vrij kunnen bewegen. Spreker wil geen verdachtmakingen uiten, maar hij wijkt voor dergelijke argumenten niet, want hij houdt staande, dat in Nederland geld genoeg te vinden is om de menschen behoorlijk te steunen. Als de wetgeving een beletsel is om het geld te halen, moet men gezamenlijk zijn krachten aanwenden om de wetgeving veranderd te krijgen. En indien de menschen, die hier zitten, in ander opzicht medewerken om het besturen der gemeente onmogelijk te maken, dan gaat spreker daarvoor niet op zij en zegt hij gij zijt mede de schuld, tenzij gij helpt om de gemeente- financiën in een beteren toestand te brengen. Spreker acht het zijn plicht hij spreekt namens zijn fractie een waarschuwende stem te doen hooren. Hij zou het jammer vinden, indien dit mooie werk een mis-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 10