MAANDAG 24 JULI 1933. 323 Wedden van gemeente-ambtenaren. (Coster e.a.) De positie van de minst betaalde ambtenaren zon op het oogenblik beter zijn, wanneer de heer Kuipers en de zijnen inder tijd voor het voorstel van den heer Bergers hadden gestemd. Spreker is tegen het voorstel van Burgemeester en Wet houders. De heer Wilbrink heeft uit het betoog van den heer Schüller en de opmerking van den heer Goslinga, dat het nu niet de tijd is voor een algeheele herziening van de salarisverordening, den indruk gekregen, dat hij zich in eerste instantie niet voldoende duidelijk heeft uitgedrukt. Spreker heeft bedoeld te zeggen, dat er in de salaris verordening oneffenheden zijn (Endegeest, rioolruimers en adjunct-directeur van den Markt- en Havendienst) en de vraag gesteld: zijn er meer van dergelijke voorstellen van Burgemeester en Wethouders te verwachten. Spreker zou het betreuren, wanneer hij in het eene geval zijn mede werking had verleend en in het andere geval zijn medewerking had geweigerd. Wanneer alle voorstellen tegelijk worden ingediend, kan spreker nagaan, of Burgemeester en Wet houders in verband met de gemeentefinanciën niet te ver gaan. Wordt elk voorstel afzonderlijk ingediend, dan is de zaak niet overzichtelijk. Spreker had gedacht dat de Wethouder wel zou hebben be grepen, dat het nooit sprekers bedoeling kon zijn, in dezen tijd een algemeene herziening van de salarisverordening te vragen. De heer Bergers kan zich volkomen vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het spijt spreker, dat hij den Wethouder, die altijd zeer kiesch is, moet zeggen: ge weet het niet goed. Vroeger was er één directeur, die steeds zeer goed heeft voldaan en het werk alleen deed. De heer Goslinga merkt op, dat er ook vroeger twee functio narissen waren n.l. de heeren Bomanesco en Heerma. De heer Bergers moet de juistheid hiervan erkennen en trekt zijn opmerking in. Meermalen heeft hij hooren spreken over de positie van den adjunct-directeur. Bij denzelfden tak van dienst zijn echter nog meer personen werkzaam, wier positie voor verbetering vatbaar is, omdat hun loonen niet in overeenstemming zijn met de werkzaamheden, die zij verrich ten. Spreker vraagt daarom het College van Burgemeester en Wethouders zijn volle aandacht daaraan te wijden. De heer Schüller zegt, dat toch wel gebleken is, dat hij in goed gezelschap was ten aanzien van zijn opmerkingen; in eerste instantie heeft de heer Wilbrink in gelijken geest gesproken, al is hij later eenigszins teruggekrabbeld en van zijn eigen woorden geschrokken. Volgens den heer Tepe behoeft de salarisregeling niet altijd slecht te zijn, als door bepaalde commissieleden verbeteringen daarin worden voorgesteld. Hieruit leidt spreker af, dat de heer Tepe niet veel waarde hecht aan het oordeel van de commissie ad hoe. Niet alle leden van deze commissie zullen enthousiast zijn geweest om den arbeiders een beter loon te geven. Als de salarisregeling niet zoo beroerd was geweest, zou zij daarmede heelemaal niet meegegaan zijn, maar door dat deze salarisregeling zoo slecht was, zijn zij met voor stellen ter verbetering gekomen. De heer Kuipers zegt, dat de Wethouder verklaard heeft de reden, waarom in het voorstel door het College van Bur gemeester en Wethouders slechts van 6 rioolruimers gesproken wordt. De rioolruimers op arbeidscontract verrichten echter denzelfden dienst; er mag dus z.i. geen verschil tusschen losse en vaste arbeiders gemaakt worden. Die menschen zijn al langen tijd in dienst; zij hebben alleen geen vaste aan stelling. Nu zullen zij volgens den Wethouder wel 1.29 per week meer ontvangen volgens dit voorstel, maar spreker dringt er op aan, dat deze personen zoo spoedig mogelijk een vaste aanstelling krijgen. De heer Tepe zegt, dat de vraag, of die menschen al of niet los moeten zijn, een vraag op zich zelf is. Het College is bezig over de geheele linie te onderzoeken, of er losse werk lieden zijn, die vast moeten worden aangesteld, of het karakter van hun wTerk meebrengt, dat zij aanspraak kunnen maken op een vaste aanstelling. Dit is nu echter de quaestie niet; dit komt aan de orde wanneer het onderzoek beëindigd is. Op het oogenblik zijn er 6 vaste en 6 losse rioolruimers; de vaste worden gehonoreerd volgens de verordening, de losse volgens het besluit van den Raad. Spreker kan de epineuze quaestie, of zij moeten hebben het minimum van de vaste arbeiders of dat van de tijdelijken, met andere woorden het volle minimum van de loongroep of f van het Wedden van gemeente-ambtenaren; e.a. (Tepe e.a.) minimum, nu in het midden laten, omdat zij al het volle minimum genieten en dit ook in de tweede loongroep zullen ontvangen. Die menschen worden dus volgens de gunstigste interpretatie van het raadsbesluit, waarover meeningsver- schil bestaat, betaald. Of zij nu los, vast of tijdelijk aangesteld moeten zijn, is nu dus niet aan de orde, maar in onderzoek. De heer Goslinga zegt, dat den heer Coster ter oore gekomen is, dat er ten aanzien van den markt- en havendienst be zuinigingsplannen in overweging waren, waardoor wel 100.000.bespaard zou worden. Nu kost de geheele dienst 70.000.a 80.000.dan zou er dus niets van overblijven en zou de gemeente zelfs nog geld toe krijgen. Burgemeester en Wethouders overwegen natuurlijk besparingen, niet alleen voor den markt- en havendienst, maar voor alle diensten; dat moet men wel doen, nu men vlak voor de begrooting zit, maar zoo'n vaart zal het niet loopen. In elk geval houdt men toch noodig den directeur en iemand, die hem vervangt de gemeente gaat de markten toch niet opdoeken of de bruggen dichtspijkeren en de havens dempen. Deze menschen zijn onder alle omstandigheden noodig en moeten redelijk betaald worden. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Artikel I en II worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. (De heer Coster geeft te kennen geacht te willen worden tegen artikel II te hebben gestemd.) Het nieuwe artikel III wordt vervolgens eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de gewijzigde verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. (De heeren van der Reijden en Koole waren inmiddels eveneens ter vergadering gekomen.) XVII. Voorstel in zake het verleenen van een jaarlijkselie subsidie aan liet Comité tot instandhouding van een consul tatie-bureau voor moeilijke kinderen te Leiden, tevens praead- vies op de voorstellen van den heer Jac. Wilbrink en Mevrouw C. 1'. Braggaarde Does tot het verleenen van een subsidie aan genoemd Comité. (Zie Ing. St. No. 125.) Mevrouw Braggaarde Does kan zich niet met het prae- advies vereenigen. De zuinigheid, die Burgemeester en Wet houders in dezen willen betrachten, is een zuinigheid, die de wijsheid bedriegt. Al kan men moeilijk aantoonen, hoeveel het consultatie-bureau eigenlijk voor de gemeente bezuinigt, het is ieder bekend, dat het zeer veel doet voor Leidsche kinderen en kinderen uit de omgeving der stad. Uit dit prae-advies van Burgemeester en Wethouders moeten de werkers van het consultatiebureau den indruk krijgen, dat de gemeente zeer weinig prijs stelt op hun werk. Het spijt spreekster ten zeerste, dat Burgemeester en Wet houders eerst twee jaar, nadat de aanvrage om een subsidie van 600.is ingediend, met dit prae-advies komen en op aandrang uit den Raad, dus niet omdat zij met het werk van het comité sympathiseeren en de noodzakelijkheid daar van inzien, voorstellen het gevraagde subsidie te verminderen. Het is het College bekend, dat de ijverige enquêtrice met groote plichtsbetrachting haar werk doet, dat veel tijd vor dert. Het is haar niet mogelijk dit werk te doen om niet. Yoor het verrichten van dit werk zal een bedrag van 600. worden gegeven. Spreekster acht het eigenlijk ondenkbaar, dat het College op deze wijze 300.wil bezuinigen. Het College weet ook zeer goed, dat door tijdig ingrijpen veel onheil kan worden afgewend. Van vele kinderen had de uitzending naar gestichten voorkomen kunnen worden, indien de ouders goede voorlichting hadden gehad en daarbij de noodige hulp hadden gekregen. Men zou dan voor de gemeente die uitgave hebben bespaard. Het bureau staat in nauw contact met den Voogdijraad. Het neemt kinderen van 3 tot 20 jaar onder zijn hoede en heeft dus zeer uitgebreide connecties. Ook ds. Kuilman ver zekerde spreekster, dat het comité het werk niet kan blijven doen, zooals het het zich voorstelt, indien de subsidie van 600.niet wordt gegeven. Daarom doet spreekster bij dezen een ernstig beroep op den Raad om niet op 300.te zien, maar om het werk van deze zoo bij uitstek nuttige instelling mogelijk te maken door tenminste de gevraagde subsidie van 600.te verstrekken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 7