336
MAANDAG 24 JULI 1933.
Reorganisatie Maatsch. Hulpbetoon.
(Wilbrink.)
en misverstanden zijn gewekt, waarbij men misschien wel aan
beide zijden schuld had en de Wethouder zelf zoo krachtig
heeft medegewerkt aan de samenstelling van het rapport,
dat ook volgens mevrouw Braggaarde Does den juisten
weg aanwijst, waarlangs men kan komen tot een goede
regeling van de steunverleening, mevrouw Braggaarde Does
het persoonlijke element uit haar betoog had weggelaten,
waardoor de waarde van dit betoog zeker zou zijn gestegen,
want wanneer straks dit rapport zal moeten worden uit
gevoerd, walmeer de wegen zullen moeten worden gezocht
waarlangs de lijnen, door dit rapport uitgestippeld, door
Maatschappelijk Hulpbetoon zullen worden gevolgd, dan
vreest spreker, dat van dezen zeer mooien opzet zeer weinig
zal terechtkomen, als dit zal moeten geschieden in een geest
als waarin zooeven door mevrouw Braggaar is gesproken.
"Voor een goede uitvoering, ook van het rapport, zullen
wederzijds vértrouwen en samenwerking noodig zijn.
Spreker achtte het, hoewel noode, noodzakelijk eenige
amendementen op het voorstel van het College voor te
stellen. In de reorganisatie-commissie was men zoo ongeveer
tot een compromis gekomen op de basis van de benoeming
van 3 Raadsleden in de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon; het College is echter, in overeenstemming met
de meerderheid van de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon, gekomen met het voorstel om 2 Raadsleden
in die commissie te benoemen. Niet dat spreker persoonlijk
zou wenschen in die commissie zitting te nemen; hem ont
breekt daartoe ten eenenmale de gelegenheid. Waar het
College zelf, in de meening dat men er toch niet aan kan
ontkomen, voorstelt in die commissie 2 Raadsleden te be
noemen, ziet spreker niet in waarom men dat aantal nog
niet met een zou uitbreiden, om daardoor de verschillende
groote politieke stroomingen, in den Raad vertegenwoordigd,
ook desnoods in die commissie tot uiting te doen komen.
Spreker zegt niet, dat dit altijd noodzakelijk is; het zou zeer
goed mogelijk zijn, dat men in die.commissie liefst iemand
buiten de Raadsfracties, wien men zijn volste vertrouwen kon
geven, benoemde, maar in dit opzicht moet men nu niet
afwijken van het rapport, van de daarin gegeven lijnen, en
van de daardoor geschapen gelegenheid tot de benoeming
van Raadsleden. Spreker acht dit ook wel gewenscht, waar
door het bestuur van Maatschappelijk Hulpbetoon zoo groote
bedragen worden uitgegeven; in verband daarmede moet
van de zijde van het gemeentebestuur en van de Raadsleden
zoo mogelijk steeds meer medewerking en toezicht worden
verlangd. Bovendien kan men er toch niet aan ontkomen
om, wanneer er moeilijkheden zijn, de zaken hier in den
Raad te bespreken; dit is reeds herhaaldelijk gebeurd; wan
neer er dan 2 of 3 Raadsleden in de Commissie voor Maat
schappelijk Hulpbetoon zitting hebben, die wellicht ten aan
zien van de daar behandelde vraagstukken eenigszins anders
georiënteerd zijn dan het Raadslid, dat nu zitting heeft in
die commissie, is het wenschelijk, dat die ook him stem
kunnen doen hooren, niet alleen op grond van inlichtingen,
die zij van anderen gekregen hebben, maar op grond van
eigen ervaring. Dan bestaat de mogelijkheid, dat de zaak in
juister banen wordt geleid. Daarom heeft spreker met vrij
moedigheid voorgesteld om, in afwijking van het praeadvies
van het College, het mogelijk te maken 3 Raadsleden te
benoemen in de commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon.
Het tweede voorstel, dat spreker heeft ingediend, is voor
hem van grootere en zelfs van zeer groote beteekenis.
Burgemeester en Wethouders stellen n.l. in hun prae-advies
voor, aan een ambtenaar van Maatschappelijk Hulpbetoon
de reorganisatie van den dienst op te dragen en daarna een
oproeping te doen voor een hoofd van den dienst. Zij ver
onderstellen dus, dat zij iemand in dienst hebben, die in
staat is de reorganisatieplannen uit te voeren en meenen,
dat later boven hem of haar iemand moet worden geplaatst,
die het gereorganiseerde raderwerk bestuurt.
Dit is het paard achter den wagen spannen. De reorganisatie
zal moeten tot stand gebracht worden door hem of haar,
die straks de verantwoording voor de leiding heeft. Spreker
kan zich niet voorstellen, dat men in het particuliere bedrijf
een anderen weg zou volgen en vindt het dan ook een beetje
zonderling, dat Burgemeester en Wethouders iets anders
voorstellen.
Spreker kan er zich ook niet mede vereenigen, dat voor
de(n)gene, die de reorganisatie zal tot stand brengen, geen
bepaald bedrag wordt uitgetrokken, doch aan hem of haar
een toelage van 125.per kwartaal zal worden verstrekt.
Wie zal ten slotte kunnen beoordeelen, hoe groot het totale
bedrag eigenlijk moet zijn? Vaststaat, dat wanneer b.v. aan
een ambtenaar deze taak wordt opgedragen, die immuun is
voor de verleiding het reorganisatiewerk in zijn persoonlijk
belang te rekken, het niet kan uitblijven bij een langeren
Reorganisatie Maatscli. Hulpbetoon.
(Wilbrink.)
duur van het werk dan men had gewenscht, dat hij daarvan
de schuld krijgt en men in de gemeente zegt: hoe langer
het duurde, des te beter werd de ambtenaar er van.
Spreker had niet verwacht, dat het College op die wijze
er toe zou willen medewerken, dat op de geschiktheid, den
ijver en de toewijding van dien ambtenaar een klad zou worden
geworpen. Spreker moet dan ook aannemen, dat het College
niet zoover heeft doorgedacht en wat al te licht over deze
zaak is heengeloopen. Spreker stelt voor, deze toelage niet
langer dan 2 kwartalen te doen duren, maar dan toch 6 maan
den, om het College en in het bijzonder dezen Wethouder
zoover mogelijk tegemoet te komen. Spreker meent deze
vergoeding voor 2 kwartalen te moeten handhaven, omdat
er enkele dingen zijn in elk geval, die direct gereorganiseerd
worden, maar waaraan toch administratieve rompslomp ver
bonden is, die niet kunnen wachten tot een nieuw hoofd is
benoemd, ook al zou dit op den kortst mogelijken termijn
geschieden. Daarnaast acht spreker het toch eersten eisch
dat, nu men komt tot reorganisatie om den dienst van
Maatschappelijk Hulpbetoon zoo goed mogelijk te doen
functionneeren, men er ook niet tegen op moet zien den
rechten man op de rechte plaats te stellen.
Spreker kan zich indenken, dat een Wethouder zich zoo
ingedacht heeft in een tak van dienst, dien hij beheert, dat
hij zelf de leiding in handen wil nemen, dat hij zelfs diep
ingrijpende reorganisatievoorstellen zelf wil uitvoeren en zelf
geheel de lijnen wil uitstippelen, voor dien dienst, maar toch
acht spreker dat practised verkeerd. De Wethouder moet
blijven staan boven de chefs van dienst, boven de directeuren,
objectief beschouwende hun arbeid; het moet niet zoo zijn,
dat de Wethouder zelf zijn inzichten absoluut in den dienst
invoert en doet uitvoeren, want waar blijft het objectief
toezicht dan, de objectieve kijk op de dingen? Het is toch
geen toevalligheid, dat aan het hoofd van een gemeente
staat de Raad, die een College van Burgemeester en Wet
houders benoemt tot uitvoering van zijn besluiten, tot het
besturen van de gemeente en dat voor alle belangrijke takken
van dienst worden benoemd directeuren met persoonlijke
verantwoordelijkheid. Wanneer de Wethouder zelf de leiding
der zaken in handen zou nemen, had men geen directeuren
noodig. Het is echter juist zoo goed gezien, dat de directeur
verantwoordelijk blijft voor de leiding van het bedrijf en
dat de Wethouders zijn de objectieve toeschouwers, die,
omdat zij objectief tegenover het bedrijf staan, omdat zij
ook vaak met andere stroomingen, dingen en beweegredenen
in aanraking komen, naast de directeuren ook van hun
zienswijze kunnen doen blijken, wanneer er huns inziens ook
maar iets verkeerd gaat. Die zekere reserve, die er in een
gemeentebestuur eigenlijk altijd moet zijn, valt absoluut
weg als een Wethouder zelf in deze de lijnen gaat uitstippelen
en uitvoerder, directeur practisch, wordt van den dienst.
Dat gevaar acht spreker groot omdat, als werkelijk het
werk van die reorganisatie-commissie het beoogde nut zal
afwerpen, dit dan niet moet doorwerken voor een of twee
jaren, maar omdat dan nu de lijnen moeten uitgestippeld
worden voor een reeks van jaren.
De mogelijkheid, dat de levensdraad van het hoofd van
een dienst of bedrijf wordt doorgesneden, is grooter, wanneer
een Wethouder de leider is dan wanneer men een directeur
heeft aangesteld. Een directeur wordt eigenlijk aangesteld
voor zijn leven en het behoort tot de uitzonderingsgevallen,
dat hij na enkele jaren vertrekt. Het is mogelijk, dat een
Wethouder niet wordt herkozen als Raadslid en wanneer
dat wel geschiedt, de Raad hem niet meer benoemd tot
Wethouder. Wordt hij wel herkozen als Wethouder, dan kan
het gebeuren, wanneer een jongere collega naast hem wordt
geplaatst en het geen al te aangename tak van dienst is,
dat hij tot dien jongeren collega zegt: och, wil jij deze zaak
ter hand nemen. Het is daarom verkeerd, dat op. een der-
gelijken belangrijken tak van dienst zoo nadrukkelijk het
stempel van een Wethouder wordt gezet.
Het College van Burgemeester en Wethouders en degeheele
reorganisatiecommissie zijn overtuigd van de noodzakelijk
heid, dat aan het hoofd van dezen dienst staat een man,
toegerust met rijke gaven van verstand en hart, een bekwame
en verantwoordelijke man met gevoel voor de sociale nooden,
waarin hij door eigen levenservaring een diep inzicht heeft,
iemand, bij wien het gevoel door het verstand in evenwicht
wordt gehouden, dus een man met zeer vele capaciteiten,
wiens taak buitengewoon zwaar is en aan de eene zijde heeft
te zorgen, dat van de financiën der gemeente niet meer
gevraagd wordt dan strikt noodzakelijk is, maar toch aan
den anderen kant aan hen, die recht hebben op ons
medeleven, den noodigen steun verleent.
Juist in dezen tijd moet men niet langer wachten met de
aanstelling van zoo'n persoon dan strikt noodzakelijk is.