MAANDAG 24 JULI 1933.
331
Verordening Dienst v. Sociale Zaken; e.a.
(Romijn e.a.)
De keer Romijn zegt, dat ket probleem, dat door den keer
Wilbrink is gesteld, op ket oogenbkk uitsluitend van acade-
miscke waarde is.
Spreker keeft reeds in eerste instantie verklaard, dat
volgens Burgemeester en Wetkouders voor de berekening
van den voorgeschreven termijn de tijd van ket lidmaat
schap van de eene organisatie moet gevoegd worden bij den
tijd van ket lidmaatschap van de andere organisatie. Ten
opzichte van iemand, die drie jaar lang lid was van een
organisatie in ket particukere bedrijf en drie jaar lang ge
werkt heeft, maar overgegaan is naar een organisatie van
overheidspersoneel, daarvan slechts twee maanden kd was
en ook twee maanden in overheidsdienst heeft gewerkt,
wordt door Burgemeester en Wethouders het standpunt in
genomen, dat hij terecht lid was van de organisatie van
overheidspersoneel en aanspraak heeft op een uitkeering via
den dienst van Sociale Zaken.
Het probleem, dat de heer Schiiller opwierp, bestaat in
werkelijkheid niet.
Spreker heeft den heer van Stralen uitgelokt tot het
mededeelen van den inhoud van diens voorstel. Nu spreker
dien inhoud kent, is zijn nieuwsgierigheid in dit opzicht
bevredigd. Spreker stelt zich voor, deze kwestie binnenkort
nogeens bij de subcommissie voor de steunverleening aan
hangig te maken, omdat zich inderdaad verschijnselen voor
doen, waardoor spreker zich afvraagt, of het niet gewenscht
is bij de berekening van den voorgeschreven termijn het
lidmaatschap van een organisatie zonder werkloozenkas
serieus onder de loupe te nemen. Het is niet mogelijk dit
stante pede in deze vergadering te doen, aangezien alle
organisaties haar eigen bepalingen hebben en de zaak uit
haar eigen gezichtshoek bekijken. Intusschen blijft de prak
tijk onveranderd. Spreker onderstelt echter, dat hij binnen
kort aan den Baad zal moeten voorstellen, te dien aanzien
een besluit te nemen.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Het eenig artikel en daarmede de verordening in haar
geheel, wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
(De heer Van Weizen geeft te kennen geacht te willen
worden tegen te hebben gestemd.)
XXIII. Voorstel:
a. inzake (le opheffing van de openbare bewaarschool aan
de van der Werfstraat;
b. in zake de overplaatsing van de openbare bewaarschool
aan de Groenesteeg naar het schoolgebouw aan de
Haverstraat en het aanbrengen van eenige veranderingen
aan dat gebouw;
c. in zake het verbouwen van de bewaarschool in het
Elisabethshof
d. tot beschikbaarstelling van gelden voor het aanbrengen
van de sub b bedoelde veranderingen aan het school
gebouw aan de Haverstraat en voor de sub c bedoelde
verbouwing van de bewaarschool in het Elisabethshof
e. tot wijziging van de verordening van 30 Januari 1933
(Gem. Rlad No. 1), regelende het openbaar bewaarschool-
onderwijs in de gemeente Leiden
f. tot wijziging van de verordening van 30 Januari 1933
(Gem. Blad Xo. 2), regelende de voorwaarden, waaronder
ten behoeve van bijzondere bewaarscholen subsidie uit
de Gemeentekas wordt verleend
g. in zake het verleenen van subsidie aan het bestuur van
de Gevers-Deutz bewaarschool te Oegstgeest;
h. tot ontbinding van de Commissie voor de bewaarscholen
i. tot benoeming van 9 leden van de nieuwe Commissie
van Toezicht op de bewaarscholen
j. om de tot den Raad gerichte bewaarschool-verzoeken
voorloopig als afgedaan te beschouwen
k. om de desbetreffende motie van den heer T. Groeneveld
niet aan te nemen.
(Zie Ing. St. No. 134.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Vos heeft als lid van de Commissie voor het Onder
wijs aan de indiening van deze voorstellen medegewerkt en
is daarom niet voornemens uitgebreide algemeene beschou
wingen te houden. Er is echter een zaak, die spreker van
genoeg belang acht om daarover in het openbaar mede-
deelingen te doen.
Men heeft spreker n.l. eenige weken geleden verzekerd,
dat tot de bijzondere bewaarschool aan het Plantsoen eenige
Bewaarschoolonderwijs.
(Vos e.a.)
kinderen zijn, althans een kind is toegelaten, in strijd met de
bepalingen ten aanzien van de leeftijdsgrens. Het kind had
den leeftijd, waarop het tot de school mag worden toegelaten,
nog niet bereikt. In de commissievergadering, waarin deze
voorstellen zijn behandeld, heeft spreker den Wethouder
verzocht naar die gevallen onderzoek te doen, hetgeen deze
beloofde. Uit dit onderzoek, ingesteld door den referendaris
van de afdeeling onderwijs, bleek dat een kind beneden den
leeftijd daar enkele dagen was toegelaten wegens ziekte van de
moeder. Dit was echter een ander kind dan sprekers zegsman
bedoeld had. De daaruit te maken gevolgtrekking laat spreker
aan de Raadsleden over. Deze uitslag gaf spreker aanleiding
zijn onderzoek wat verder uit te breiden; hem is toen door
een ander de verzekering gegeven, dat ook kinderen be
neden den leeftijd werden aangenomen aan de bijzondere
school aan de Middelstegracht, en, nog erger, ook door die
aan het Levendaal en aan de van der Werffstraat, door de
beide laatste scholen zelfs in zulke mate, dat er bijzondere
klasjes waren ingesteld voor de kleuters, die waren toege
laten beneden den door de verordening vastgestelden leeftijd.
Spreker noemt dergelijke handelingen een onfraaie con
currentie tegenover het openbaar bewaarschoolonderwijs en
tegenover dat van die bijzondere bewaarscholen, wier be
sturen de verordening niet willen trachten te ontduiken.
Spreker zegt ontduiken, maar z.i. is het een overtreding
van de verordening, die gestraft behoort te worden met in
houding van het subsidie.
Spreker verzoekt den Wethouder een officieel onderzoek
naar deze zaak in te stellen en zoo vriendelijk te zijn, de
uitkomsten daarvan aan den Baad mede te deelen, tegelijk
met de indiening van de gemeentebegrooting, opdat daar
over nader van gedachten kan worden gewisseld en misschien
maatregelen kunnen worden getroffen om dergelijke dingen
in het vervolg te voorkomen.
De Voorzitter zegt dat dit geheel buiten de orde is.
De heer Manders begrijpt eigenlijk deze uitweiding van
den heer Vos niet goed. Wat geeft deze zaak eigenlijk, als
men de bedoelde kinderen maar niet opgeeft bij het aan
vragen van subsidie?
De Voorzitter zegt dat dit thans niet aan de orde is.
De heer de Reede zegt, dat zijn opmerkingen niet van
groote critiek zullen getuigen, doch constateert het feit, dat
hier verschillende uitgaven worden voorgesteld in het belang
van het openbaar bewaarschoolonderwijs, waartegen spreker
geen bezwaar zou hebben, indien werkelijk gemeend kon
worden, dat daardoor de zaak in de goede richting werd
gestuurd. Spreker staat echter zeer sceptisch ten aanzien
van het practische resultaat van deze uitgaven. Zoo wordt
b.v. voorgesteld de school Groenesteeg te verplaatsen naar
de Haverstraat; dit zal misschien een middel kunnen zijn
om die school eenig leven in te blazen, want spreker acht
het wel buitengewoon eigenaardig, dat een dergelijke school
in een volksrijke buurt totnutoe bevolkt moest worden met
het kapitale aantal van 79 leerlingen, terwijl er in de on
middellijke nabijheid een bijzondere bewaarschool is, die
zonder eenige moeite geregeld meer dan 200 leerlingen ont
vangt. Dergelijke uitgaven zullen tenslotte betrekkelijk weinig-
resultaat opleveren. Dit mag voor spreker echter geen aan
leiding zijn, tegen deze voorstellen te stemmen, nu het
eenmaal gemaakte accoord zoo goed mogelijk moet worden
uitgevoerd.
De Baad zal overigens voorzichtig moeten zijn in het
voteeren van uitgaven. De toestand is op het oogenblik
allerminst gunstig voor het bewaarschoolonderwijs. De zeer
slechte gang van zaken der openbare financiën is zoodanig,
dat herhaaldelijk moet worden ingegrepen en men reeds
verschillende gemeenten gedwongen heeft, het bewaarschool
onderwijs zooveel mogelijk te beperken. Wanneer Leiden in
staat wil blijven, het bewaarschoolonderwijs op dezen voet
te handhaven, zal het zeer verstandig zijn met de uitgaven
op dit gebied voorzichtig te zijn.
Het is voor spreker een teleurstelling, dat reeds zoo spoedig
na de totstandkoming van de regeling, waarmede men be
oogde de gelijkstelling van het openbaar en bijzonder bewaar
schoolonderwijs te verkrijgen, tot de voorgestelde beperking
moet worden overgegaan. Hieruit blijkt echter de juistheid
van de opmerking, die indertijd door spreker en andere
raadsleden is gemaakt, dat het loslaten van de subsidieering
in deze omstandigheden niet het juiste middel was om de
basis van het bewaarschoolonderwijs te verbeteren. Spreker
geeft toe, dat thans veel op rekening van de tijdsomstandig
heden moet worden geschreven en kan overigens de indertijd