330
MAANDAG 24 JULI 1933.
Verordening Dienst v. Sociale Zaken.
(van Stralen e.a.)
en negen maanden lid van een organisatie van het overheids
personeel is geweest, recht heeft op een uitkeering volgens
de gemeentelijke steunregeling. Aan de juistheid van deze
verklaring van den Wethouder mag spreker niet twijfelen.
Spreker weet niet, waarom de Wethouder zooveel belang
stelling heeft getoond voor het voorstel, dat spreker van plan
was in te dienen. De Wethouder had kunnen begrijpen, dat
de strekking er van slechts zou zijn, in de verordening vast
te leggen, dat de duur van het lidmaatschap van verschillende
organisaties medeteld bij de berekening van den voorge
schreven termijn. Men zou dit kunnen bereiken door aan
het slot van het artikel te lezen: „Voor de toepassing van
dit artikel wordt het voorafgaand lidmaatschap van een
andere vakvereeniging voor de berekening van den termijn
van twaalf maanden medegeteld."
Nu weet spreker niet precies, waaraan hij het beste doet,
door dit voorstel in te dienen of niet. Als vaststaat dat de
toestand van het oogenblik precies zoo zal blijven, alleen
met deze wijziging, dat het in plaats van 26, 52 weken wordt,
dan heeft spreker aan die toezegging wel voldoende en dan
zal hij dat voorstel maar niet indienen; de Wethouder zeide
het in praeadvies te zullen nemen, maar dat zou aanneming
van dit voorstel ook weer ophouden; dan zal het toch waar
schijnlijk de bedoeling zijn, dit voorstel aan te houden; dat
zou het noodwendig gevolg daarvan zijn.
Inzake den eisch van 52 weken gewerkt te hebben ant
woordde de Wethouder, dat dit in het particuliere bedrijf
ook zoo isinderdaad is dit ook zoo geworden, maar spreker
heeft straks gezegd, dat iemand die los in overheidsdienst
werkt, minder kans heeft om werk te vinden in vrije beroepen
dan een los werkman in de vrije beroepen; een los transport
arbeider b.v. kan op verschillende deelen van de arbeids
markt trachten werk te vinden, daardoor kan hij spoediger
tot het vereischte aantal weken werk komen dan iemand,
die bij de gemeente in lossen dienst werkzaam, naeenigen
tijd als overcompleet weer naar huis gestuurd wordt en dan
weer wordt aangenomen; voor zoo iemand is de kans om
de 52 weken werk te krijgen, waarna hij recht op uitkeering
krijgt, toch geringer dan voor iemand in het particuliere
bedrijf.
In enkele groote gemeenten wordt dan ook een veel kor
tere termijn van lidmaatschap verlangd dan hier. In Utrecht
is een lidmaatschap van een jaar vereischt, in Den Haag van
6 maanden, in Amsterdam van 78 dagen in Rotterdam be
staat in het geheel geen termijn; daar krijgt men uitkeering
ongeacht den duur van het lidmaatschap. In sommige andere
plaatsen is dus de regeling gunstiger dan hier. Wil de Wet
houder dus nog even bevestigen de overbodigheid van sprekers
voorstel, opdat vaststaat dat hetgeen voorgesteld zal worden,
in feite reeds het geval is?
De heer Scliiiller zou gaarne, aangezien dit speciaal over
heidspersoneel betreft, een nadere inlichting van den Wet
houder hebben. De Wethouder heeft wel verklaard dat het
de bedoeling is, den tijd in andere organisaties doorgebracht
mede te tellen, maar hoe staat het dan met den laatsten zin
van dit artikel, waarin staat „na den aanvang van het lid
maatschap dier vereenigingDit wil dus zeggen: wanneer
iemand overgegaan is naar den bond van overheidspersoneel,
moet hij 52 weken gewerkt hebben, tijdens zijn lidmaatschap
van dien bond van overheidspersoneel. Volgens deze woorden
telt dan de tijd van lidmaatschap van een andere organisatie
weer niet mee; dan zou hier niet moeten staan „vereeniging",
maar „vereenigingen."
De heer Wilbrink is het eens met den gang van zaken, dien
de Wethouder voorstelt en waarbij iemand, die lid is geweest
van een organisatie met een werkloozenkas en overgegaan
is naar een organisatie van overheidspersoneel, doch in het
geheel meer dan een jaar lid van een organisatie is geweest,
voor een steunuitkeering in aanmerking komt. Intusschen
acht spreker den tijd gekomen voor het maken van de restric
tie, dat iemand, die bedankt voor het lidmaatschap van een
organisatie, waaraan een werkloozenkas is verbonden, in
het geheel een jaar in overheidsdienst gewerkt moet hebben
om voor een uitkeering in aanmerking te komen.
Het komt nu n.l. voor, dat personen, die enkele weken
in overheidsdienst werkzaam zijn en voor wie geen uitzicht
bestaat op een vaste aanstelling in overheidsdienst in ver
band met het tijdelijke karakter van de werkzaamheden,
zich aansluiten bij een organisatie van overheidspersoneel.
De heer Schüller vraagt, bij welke organisatie die personen
zich aansluiten. De Nederlandsche Bond van Personeel in
Overheidsdienst neemt arbeiders, welke voor 2 a 3 maanden
in gemeentedienst zijn, niet als lid direct aan.
Verordening Dienst v. Sociale Zaken.
(Wilbrink e.a.)
De heer Wilbrink verheugt zich over deze mededeeling
van den heer Schüller, die zich dan ook niet zal verzetten
tegen eventueele voorstellen van Burgemeester en Wet
houders. In alle geval komt het voor, dat personen, die
tijdelijk werkzaam zijn bij het Radio-distributiebedrijf of de
Lichtfabrieken, lid worden van een of andere organisatie van
overheidspersoneel en daardoor geen contributie voor de
werkloozen kas behoeven te betalen. Het is gewenscht, dat
voor deze personen de bepaling wordt gemaakt, dat zij ook,
al waren zij vóór hun aansluiting bij een organisatie van
overheidspersoneel eenigen tijd (6 of 12 maanden, of
misschien wel 2 jaar) lid van een organisatie in het par
ticulier bedrijf, een jaar in overheidsdienst gewerkt moeten
hebben, alvorens recht te hebben op een uitkeering volgens
de steunregeling. Men krijgt dan een zuiveren toestand,
waarin men kan spreken van menschen, die getoond hebben
in den tijd, dat zij werkten, zich tegen werkloosheid te willen
verzekeren en zich bij een organisatie van het overheids
personeel hebben aangesloten, niet omdat zij daardoor geen
contributie voor een werkloozenkas behoefden te betalen,
maar wel, omdat zij geruimen tijd in overheidsdienst werk
zaam waren.
Spreker meende deze gelegenheid te moeten aangrijpen om
een enkel woord te zeggen over deze zaak, die t.z.t. besro
ken zal moeten worden.
De heer Eikerbout merkt in verband met het betoog van
den heer Wilbrink op, dat iemand, die lid is van een or
ganisatie met een werkloozenkas en overgaat naar een
organisatie, welke geen werkloozenkas heeft, het recht heeft
nog een half jaar van de eerste organisatie lid te zijn, ook
al is hij werkzaam in overheidsdienst.
Wanneer hij dus dat halve jaar nog lid blijft van die
organisatie, om zich te beschermen tegen het gevaar, dat
hij binnen betrekkelijk korten tijd weer zonder werk komt
in overheidsdienst, dan behoudt hij hetzelfde recht. Natuur
lijk zou nagegaan kunnen worden, of dit door velen wordt
gedaan. Spreker weet dat er personen zijn, die zoo lang
mogelijk bij hun organisatie trachten te blijven, totdat men
hun een duwtje moet geven om weg te gaan, omdat zij niet
langer lid mogen blijven; anders bleven zij liefst lid van
dien bond, hoewel zij in overheidsdienst zijn.
Aan de -verklaring van den Wethouder inzake het mede
tellen van den tijd, in een andere organisatie doorgebracht,
heeft men voldoende; het is dan niet noodig daarvan een
speciaal voorstel te maken. Alleen zal misschien een kleine
redactiewijziging in dit voorstel noodig zijn; dit zou niet
noodig zijn, wanneer het hier gesprokene als grondslag voor
de uitvoering van deze bepaling werd genomen, maar voor
alle zekerheid ware het misschien wel wenschelijk.
Wat betreft den eisch van 52 weken werk, spreker gelooft
niet dat het op het oogenblik mogelijk is, dat er een gunstiger
regeling kan komen, maar het zou voor de betrokkenen
zeker aangenaam zijn, wanneer de Wethouder zich de moeite
wil getroosten deze zaak nog eens te bezien en daarover
besprekingen te voeren, of er in de naaste toekomst iets aan
te doen zal zijn. Zeer terecht merkt de Wethouder op, dat
er natuurlijk personen zijn, die nog geen 16 of 18 jaar oud
zijn, en die misschien al wel lid van een organisatie geweest
zijn, zonder dat zij nog tot de werkloozenkassen waren
toegetreden. Wanneer daarop nog even de aandacht ge
vestigd wordt, zou dit voor elkaar gebracht kunnen worden;
spreker rekent in dit opzicht op de medewerking van den
Wethouder.
De heer Schüller zegt, dat het reglement van sommige
organisaties in het particuliere bedrijf voorschrijft dat bij
overgang naar een anderen werkkring men nog ongeveer
6 maanden lid kan blijven, maar dan moet hij eruit. Hij
bedankt dan en sluit zich aan bij een Bond van Overheids
personeel, maar wordt 4 maanden later ontslagendan heeft
hij gedurende zijn lidmaatschap van dien bond niet 52 weken
gewerkt; hij is nog geen vol jaar lid geweest van dien bond,
maar was verplicht te bedanken, wegens die bepaling, als
lid van zijn vroegeren bond; hij kan er dus zelf niets aan
doen, maar krijgt geen uitkeering, al was hij 25 jaar lid
van zijn vroegere organisatie, dit zou niet billijk zijn.
De heer Eikerbout zegt, dat dit geheel in strijd is met
wat de Wethouder zegt, n.l. dat die tijd wordt medegerekend
daaruit volgt dat die man uitkeering krijgt.
De heer Schüller zegt, dat te veel aandacht is geschonken
aan den overgang van een organisatie met werkloosheidskas
naar een zonder, maar hoe staat het, wanneer iemand zich
laat overschrijven van den eenen bond van overheidspersoneel
naar den anderen? Daaraan is geen aandacht geschonken.