DINSDAG 7 MAAET 1933.
229
Gcmeentebegrooting Uitgaven.
(Koole e.a.)
heden, zal inzien, dat het zijn plicht is mede te werken tot
stichting van een badhuis in Tuinstadwijk; 2 badhuizen zijn
voor een stad als Leiden met 71.000 inwoners toch veel te
weinig; verschillende menschen kunnen daarvan op Zaterdag
geen gebruik maken, omdat het dan te druk is en zij door
de week niet kunnen in verband met hun werkzaamheden.
De Baadmoet toch eens inzien, dat ondanks alle bezwaren
en moeilijkheden, die op het oogenblik zullen worden aan
gevoerd hiertegen, er toch een derde badhuis moet komen
en dat het de taak van het gemeentebestuur is om aan den
bouw daarvan mede te werken.
De heer Romijn zegt, dat het College deze beperking van
de schoolbaden ook geenszins toejuicht; het erkent het
hygiënische voordeel van het eenmaal per week baden door
de schoolkinderen; het is ook werkelijk niet met veel enthou
siasme tot dezen maatregel gekomen, maar eenvoudig omdat
er bezuinigd moet worden op alle mogelijke manieren; men
kan dit het beste doen door van alle diensten te vragen,
hun portie aan de bezuiniging op te brengen, waardoor
tenminste voorkomen wordt, dat één dienst alles van de
bezuiniging krijgt te dragen en waardoor men het geheel
van de gemeentelijke bemoeiingen min of meer intact kan
houden. Dit bracht mede, dat ook de geneeskundige dienst
een aandeel in de bezuiniging moest leveren. Toen dit aan
de orde kwam, is wel degelijk betreurd, dat teruggegaan
moest worden op hetgeen men tot nu toe had bereikt, maar
toch is het te sterk om, zooals de heer Koole doet, te zeggen
dat hier cultureel werk afgebroken wordt; dat zou juist zijn
wanneer het College voorstelde het instituut van de school
baden geheel af te schaffen, waardoor daaraan permanent
een einde werd gemaakt, maar dat heeft het College juist
niet gewild; het College heeft willen handhaven het contact
tusschen badhuis en kinderen en heeft daarom voorgesteld,
de schoolbaden eens in de 14 dagen te geven. Dit is inderdaad
een stap achteruit, maar kan niet worden aangemerkt als
het afbreken van cultureel werk. Het College onderschrijft
het standpunt van den heer Koole, maar zegt: de dreigende
omstandigheden noodzaken ons tot dezen stapwij willen nog
redden wat daarvan te redden valt en dat meenen wij te
bereiken door behoud van het 14-daagsch schoolbad.
Volgens den heer Koole zou hierdoor een bezuiniging
worden bereikt van 328.76.
De Baad zal niet van spreker verlangen, dat hij in een
technische uiteenzetting aantoont, waarom het cijfer al of
niet juist is. Spreker kan het uit den aard der zaak ook niet
beoordeelen. Als de cijfers van den heer Koole in de Hande
lingen zijn opgenomen, zal spreker ze laten onderzoeken door
personen, die meer dan spreker verstand van dit vak hebben.
Spreker houdt zich aan de gegevens, die hij heeft ont
vangen van den deskundigen ambtenaar, den Directeur van
den Geneeskundigen Dienst, die belast is met de zorg voor
de gemeentelijke exploitatie van het badhuis aan de van der
Werfstraat. Op de basis van de zuivere kostprijsberekening
is de Directeur gekomen tot een bezuiniging van 1700.
per jaar. Spreker wil den Directeur niet aan dit cijfer binden.
Evenmin als van andere begrootingsposten weet men van
.dezen post, of hij in overeenstemming zal zijn met de werke
lijke uitgaven, maar volgens de berekeningen van den Direc
teur, waartegen spreker niets kan aanvoeren, geeft het een
niet geringe bezuiniging.
De heer Koole merkt op, dat men de afschrijving heeft
geschreven op rekening van de schoolbaden.
De heer Romijn zegt, dat de heer Koole gelijk zou hebben,
wanneer de prijs van een schoolbad op 30 cent gesteld was,
hetgeen niet is geschied. Het is mogelijk, dat door een andere
regeling van de schoolbaden de bezuiniging grooter dan
328.wordt. Wanneer men b.v. een dag voor het nemen
van schoolbaden uitsluit, mag men de kosten van de ver
warming, welke dien dag noodig is, niet brengen ten laste
van de schoolbaden. Spreker is bereid met het bestuur van
de woningbouwvereeniging „de Eendracht" na te gaan,
welke resultaten de invoering van het veertiendaagsche
schoolbad heeft op de financieele verhouding tusschen de
gemeente en dat bestuur. Spreker kan niet beoordeelen,
welk eindcijfer ten slotte verkregen zal worden, maar moet
zich hierbij verlaten op het oordeel van de deskundigen.
Het College betreurt het, dat tot den voorgestelden maat
regel moet worden overgegaan, maar geeft den Baad in
overweging zich er mede te vereenigen. Men kan hierbij niet
spreken van afbraak van cultureel werk.
Burgemeester en Wethouders staan niet volkomen af
wijzend tegenover het voorstel om in Tuinstadwijk een
badhuis te bouwen. De bouw van dat badhuis is inderdaad
Gemeentebeg rooting Uitgaven.
(Romijn e.a.)
in een vergevorderd stadium van voorbereiding geweest,
maar de financieele positie van de gemeente laat eenvoudig
niet toe, op dit moment tot dien bouw over te gaan, hoewel
Burgemeester en Wethouders het zouden toejuichen, indien
meer badhuizen in de stad verrezen.
De heer Koole zou in zijn bezwaren betreffende de volks
gezondheid gelijk hebben, wanneer er in Leiden geen bad
huizen waren, maar men heeft in elk geval de gelegenheid
een bad te nemen. De twee badhuizen zijn alleen op Zater
dag overbelast en daarom is het de taak van de besturen
der inrichtingen, propaganda te maken voor het baden op
andere dagen. Indien men voor die dagen een lager tarief
vaststelt, zal men meer menschen trekken.
Waar de capaciteit, die op het oogenblik voldoende is,
nog vergroot kan worden, terwijl er voldoende gelegenheid
tot baden is, ontkent spreker, dat men hier gezondheids
motieven zou mogen aanvoeren en zou mogen spreken van
gevaren voor de gezondheid in het algemeen, wanneer het
badhuis in Tuinstadwijk er niet komt. Al staat het College
niet onsympathiek tegenover stichting van een derde badhuis,
het geld is er niet voor.
De heer Knuttel zegt, dat de opmerking van den Wet
houder, dat op alles bezuinigd moet worden, ook op de
schoolbaden, niet geheel juist is; oorspronkelijk was deze
bezuiniging niet in de begrooting opgenomen; toen werd dus
de onmisbaarheid van dit geld nog niet zoo gevoeld; deze
bezuiniging is alleen toegepast, omdat iemand, die n.b. nog
wel tot plicht zou hebben allereerst voor dergeüjke hygiënische
belangen te waken, daartegen, spreker zou haast zeggen een
relletje op touw heeft gezet; hieruit blijkt, dat dit Raadslid
zich hier van allerlei volkshygiënische belangen eerder een
vijand toont. Wat hij toen bepleitte, is ineens toegepast. Die
opmerking van den Wethouder gaat dus al buitengewoon
slecht op. Daarentegen heeft de Baad het subsidie aan de
Politiesportvereeniging gehandhaafddit scheen een absoluut
onmisbaar ding te zijn.
De heer Goslinga zegt, dat daarop 50 bezuinigd is.
De heer Knuttel zegt, dat de overgebleven 50 blijkbaar
nog dringender en noodiger waren dan de schoolbaden. De
heer Goslinga zegt nu, dat de politie de orde handhaaft,
maar daarvoor krijgt zij toch haar salaris; als de politie een
sportvereeniging wil hebben, kan zij dit toch uit haar salaris
betalen.
Ook acht spreker de berekening van de bezuiniging door
den Wethouder buitengewoon hoog. De Wethouder zegt het
eene oogenblik, dat de berekening van den Geneeskundigen
Dienst uitging van den kostprijs. Dit is stellig onjuist, want
die wordt hooger per bad als het aantal baden geringer
wordt, maar een oogenblik later zeide de Wethouder het
eigenlijk niet zoo te bedoelen, want toen zeide hij, dat de
prijs per bad niet tot uitgangspunt van die berekening ge
nomen was.
Het betreft hier echter een behoefte, die er in gebracht
wordt en moet worden en die men moet handhaven. Hier
is wel degelijk cultureele afbraak.
Een even belangrijke quaestie is de stichting van een
badhuis in Tuinstadwijk; er zijn hier 2 badhuizen, beide
echter min of meer in één hoek van de stad; juist door den
grooten afstand worden velen uit de buurt van de Heeren
straat weerhouden van die badhuizen gebruik te maken;
men kan toch den toestand niet handhaven, dat ongeveer
2/3 van de stad geen badhuis heeft; de afstanden tot groote
deelen van de stad worden te groot om van die badhuizen
gebruik te maken. Hier geldt alweer: het kan niet, maar
stichting van christelijke scholen kan wel. In tal van ge
meenten is den laatsten tijd de noodzakelijkheid van nieuwe
badhuizen erkend. Men komt er niet af met te zeggen: die
menschen moeten maar naar de van der Werffstraat; dit is
werkelijk een dringende uitgave.
De heer Koole is er van overtuigd, dat verschillende leden
van den Raad zullen zeggen: indien de bezuiniging, die men
verkrijgt door de schoolbaden om de veertien dagen te geven,
inderdaad slechts 328.— bedraagt, is het beter, dat de
kinderen elke week een bad krijgen. Het is daarom beter,
dat de behandeling van deze zaak voor eenigen tijd wordt
uitgesteld, ten einde het den Wethouder mogelijk te maken
te doen nagaan of de cijfers, welke door spreker zijn verstrekt,
inderdaad juist zijn. De Baad kan dan tevens een overzicht
krijgen van de totale bezuiniging, die door het geven van
de schoolbaden om de veertien dagen ook bij spreker kan
bereikt worden, hoewel spreker gelooft, dat verschillende
Raadsleden hun stem aan sprekers voorstel zullen geven,