DINSDAG 7 MAART 19S3. 225 Voortzetting van de geseliorste openbare vergadering van 13 Februari 1933, op Dinsdag 7 Maart 1933, des namiddags te 2 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. Thans zijn afwezig de heeren van Es en Simonis. Voortgezet wordt de behandeling van de begrooting van inkomsten en uitgaven van de gemeente voor den dienst 1933. De Voorzitter stelt thans allereerst aan de orde de ver schillende uitgaafposten van de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1933, zooals deze nader gewijzigd zijn bij de verschillende voorstellen van wijziging, alsmede door de bij de algemeene beschouwingen aangenomen voorstellen. De volgnrs. 204 tot en met 213 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 214, luidende: Druk- en bind werk 7.750. De heer Beekenkamp heeft met genoegen vernomen, dat het College zal overwegen, of het mogelijk is de jaarlijksche verslagen der verschillende diensten en bedrijven der ge meente wat meer te bekorten en zal nagaan, hoe het mogelijk is den grooten stapel papier, dien de Raadsleden elk jaar thuis krijgen, eenigszins in omvang terug te brengen. Waar het College van plan is binnenkort met een voorstel in die richting te komen, kan spreker hiermede genoegen nemen en wacht hij met belangstelling af, in welken vorm dit nader door het College zal worden uitgewerkt. Spreker betreurt, dat het niet mogelijk is, dat Leiden het nieuwe art. 215 der Gemeentewet toepast; volgens het Koninklijk Besluit van 18 September 1931 is dit helaas echter voor de grootere gemeenten niet mogelijk. Spreker dringt er sterk op aan dit volgnr. tot de kleinst mogelijke proporties terug te brengen. De heer Schiiller zegt, dat door den heer Groeneveld in de sectie er op is aangedrongen, den Raadsleden elk een gebon den exemplaar van de Ingekomen Stukken en de Handelingen extra te doen verstrekken, zoodat zij de losse nummers in hun bezit houden. Het College heeft daarnaar een onderzoek ingesteld, maar spreker informeert naar de meening van het College hierover, of het hiertoe overgaat. De Voorzitter zegt, dat het College zal trachten den om vang der bedoelde verslagen zooveel mogelijk te beperken; of dit van het jaar al mogelijk zal zijn is nog de vraag. Afschaffing van het jaarlijksch verslag is helaas voor grootere gemeenten niet mogelijk. Het College laat aan den Raad over, of deze het wenschelijk acht, den Raadsleden 35 exemplaren extra van de Ingekomen Stukken en van de Handelingen ter beschikking te stellen. Het College meent echter, dat de kosten daarvan 175. per jaar, in aanmerking genomen moeten worden. Met eenige moeite en zorgzaamheid van de Raadsleden is het best mogelijk, den bestaanden toestand te bestendigen en deze extra-uitgave te besparen. Indien de Raad als zijn oordeel uitspreekt, dat deze uitgave in de tegenwoordige omstandig heden gerechtvaardigd is, legt het College zich bij die uit spraak neer. Het neemt echter aan, dat men zooveel zorg voor de stukken van den Raad heeft, dat men ze aan het einde van het jaar ter gemeentesecretarie kan inleveren om ze gebonden terug te krijgen. De heer Schiiller zegt, dat bij aanneming van het voorstel de binder alle stukken op één oogenblik ter inbinding krijgt, terwijl anders de Raadsleden hun stukken niet tegelijk in leveren. Vele Raadsleden wenschen losse nummers te hebben, omdat zij die gemakkelijker kunnen meenemen. De inge bonden exemplaren zullen er beter uitzien, omdat zij nog niet gebruikt zijn geworden, aangezien men ze op de secretarie heeft bewaard. Het is alleszins billijk aan het verzoek te voldoen. Er zijn slechts weinig nadeelen aan verbonden. De Voorzitter zegt, dat het eenige bezwaar van het College gelegen is in de tamelijk hooge kosten, die er aan verbonden zijn. Indien men van bepaalde stukken een los nummer wil behouden, kan men daarvan een extra exemplaar vragen. Volgnr. 214 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 215 tot en met 265 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Gemeentebegrooting Uitgaven. (Knuttel e.a.) Beraadslaging over volgnr. 266, luidende: Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van politie, mits gaders van de veldwachters 321.596. De heer Knuttel meent, dat er minder dan ooit reden bestaat, de heerschende klasse de beschikking te geven over dit wapen, dat zij naar willekeur tegen de arbeiders kan gebruiken, zooals het vorige jaar meermalen is gebleken. Hij is derhalve tegen dit volgnummer. Volgnr. 266 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. (De heer Knuttel verklaart geacht te willen worden tegen dit volgnummer te hebben gestemd.) Beraadslaging over volgnr. 267, luidende: „Kleeding en uitrusting der politiedienaars en veldwachters f23.605. Bij dit volgnummer komen in behandeling het adres van de afdeeling Leiden van den Algemeenen Bond van Politie personeel in Nederland en het voorstel van den heer Kuipers (No. 16), luidende: „Ondergeteekende stelt voor, bij volgnr. 268 bij een te bouwen steenen standplaats, voor de verkeerspolitie, op den hoek Noordeinde-Breestraat en Kort Rapenburg, centrale verwarming en verlichting aan te laten brengen". De heer Kuipers is niet bevredigd door hetgeen in de Memorie van Antwoord staat over het maken van een steenen vluchtheuvel voor den verkeersagent bij de de Gijselaarsbank. Spreker meent, dat men daarmede niet zoo lang moet wachten, n.l. tot de vernieuwing van het wegdek op de Breestraat; dit zal misschien nog wel 3 jaar duren; op deze begrooting is hieromtrent ook geen bedrag uitgetrokkenop het maken van dien vluchtheuvel zal dan ook zoo lang gewacht moeten worden. In het belang van de politie zelf en ook van het verkeer is een steenen standplaats daar beslist noodig. De Voorzitter kan geenszins een toezegging doen, wanneer vernieuwing van het wegdek van de Breestraat mogelijk zal zijn; in zooverre heeft de heer Kuipers gelijk, dat dit vrijwel in de lucht blijft hangen. Intusschen heeft de tegenwoordige toestand niet zoo'n heel groot bezwaar; niet iedereen Ls echter onmiddellijk vóór een steenen standplaats; die ontmoet nog wel tegenstand. Spreker wil echter nog wel eens onder oogen zien of er reden zou zijn voor het alleen aanbrengen van een steenen standplaats. De heer Kuipers gaat echter verder en verlangt centrale verwarming en verlichting daarvan. Daartegen worden sprekers bezwaren eer grooter dan minder allereerst is er bij het politiecorps geen groote behoefte aan gebleken. Wel steunt de Algemeene Nederlandsche Bond van Politie-Personeel het voorstel-Kuipers, maar van andere zijde heeft spreker dienaangaande in het geheel geen aanmoediging of verzoeken gekregen; voorzoover spreker getracht heeft zich op de hoogte te stellen van de denkbeelden van de agenten hierover, is hem allerminst gebleken, dat men daaraan groote behoefte gevoelt. Spreker heeft nog een onderzoek doen instellen in Amsterdam, waar men met verwarmde standplaatsen voor de agenten een proef genomen heeft; die zijn aldaar echter weer afgeschaft, omdat er vele klachten over kwamen van de agenten, dat ze soms te warm waren, dat bij regen er hinderlijke dampen uit opstegen, dat het niet plezierig was erop te staan en dat er bij thuiskomst wel eens klachten van de huisgenooten waren, dat de voeten van hen, die daarop lang hadden gestaan, eenigszins gingen rieken; men schijnt daarmede de kwaal van vochtige voeten op te doen; na afschaffing zijn geen klachten meer gehoord. Spreker is dus eenigszins huiverig tot invoering van de verwarmde standplaatsen over te gaan; hij heeft ook dezen winter onderzocht, of de verkeersagenten koude leden. Het personeel had het wel koud, maar had er geen behoefte aan den dienst van één uur in een half aur te veranderen. Op het oogenblik is er nog geen reden om dit aan te brengen. De vraag of een steenen standplaats aangebracht zou moeten worden in plaats van een houten, kan spreker nog eens onder oogen zien, maar tot verwarming zou spreker niet kunnen overgaan. De heer Kuipers zegt, dat dit in Rotterdam uitstekend voldoet; in Utrecht wordt het zelfs uitgebreid van 2 tot 4 van dergelijke standplaatsen. De door den Voorzitter toe gezegde verkorting van diensttijd op die standplaats van een uur tot een half uur is wel aangenaam voor de agenten, maar daarna gaan zij weer een anderen post betrekken en blijven dus toch op straat. Het is spreker bekend, hij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 1