MAANDAG 6 MAART 193 3. 219 Wijziging verordeninq Straatpolitie. (van Eek e.a.) om men de politie in de gelegenheid wil stellen scherper op te treden. Spreker onderstelt, dat als motief moet gelden, dat bij gelegenheid van de verkiezingen de gemeente dikwijls wordt ontsierd door allerlei biljetten en de ingezetenen daar van veel last ondervinden. Spreker zal dat niet ontkennen, maar toch is hij als lid van de Commissie voor de Strafver ordeningen niet geneigd om zijn stem aan dit voorstel te geven. Hij heeft er twee bezwaren tegen. Het eerste is dit, dat bij een verkiezingsstrijd, welke met eenige warmte wordt gevoerd, nu eenmaal ook behoort het maken van reclame en niet alle vereenigingen in staat zijn aan die reclame veel geldmiddelen ten koste te leggen. Wanneer een vereeniging het noodzakelijk acht die reclame ook te doen geschieden door middel van plakken en kalken, dan zal zij zich daarvan door deze ver scherpte strafbepalingen niet 'laten weerhouden. Het is nu eenmaal iets, dat men in het belang van de verkiezingen noodig acht, en het oefent eenige aantrekkelijkheid uit op de jongere leden. Spreker gelooft, dat het ijdel is te meenen, dat door aanvulling en verscherping van de strafbepalingen het plakken en kalken zal verdwijnen of in belangrijke mate zal worden beperkt. Het tweede bezwaar, dat spreker heeft, is veel ernstiger. Men leeft in een tijd, dat nu op dit, dan op dat recht der ingezetenen inbreuk wordt gemaakt, en al is in Nederland ten deze de positie niet het meest ongunstig, spreker acht het goed om zich te verzetten tegen eiken maatregel, welke inbreuk maakt op de democratische vrijheidsrechten der bevolking. Sprekers fractie staat op het standpunt, dat zij niet kan medewerken aan het in het leAren roepen van be palingen, welke in dit opzicht de vrijheid der ingezetenen beperken. Aan den anderen kant erkent spreker, dat er op het gebied van de bescherming der schoonheid van de stad en op dat van het bewaren van de ingezetenen voor be schadiging van hun gebouwen wel argumenten te vinden zijn voor forsch optreden, maar daartegenover staat, dat het z. i. plicht is zich te verzetten tegen bepalingen, welke de vrijheid van meeningsuiting en van reclame maken beperken. Spreker en zijn fractiegenooten kunnen dus hun stem aan dit voorstel niet geven, hetgeen echter niet wegneemt, dat zij vöor de bezwaren, welke worden ingebracht, wel iets ge voelen. Zooals den Voorzitter persoonlijk bekend is, zijn de sociaal-democraten bereid geweest en alsnog bereid om door het maken van reclame op een andere wijze, waarbij minder van plakken en kalken gebruik wordt gemaakt, te bevorderen, dat de ingezetenen er zoo weinig mogelijk last van onder vinden. Zij willen hierin een voorbeeld geven, in de hoop, dat het door andere organisaties zal worden gevolgd. Een andere methode om tegemoet te komen aan de be hoefte, welke bij menige vereeniging bestaat om meer bekend heid te geven aan haar candidaten, aan haar leuzen en aan haar denkbeelden, bestaat in hetgeen in andere plaatsen geschiedt, waar de gemeente zelve een gelegenheid tot plakken beschikbaar stelt. Sprekers organisatie is bezig te probeeren reclame te maken door middel van biljetten, welke voor de ramen worden gehangen, zoodat er zoo min mogelijk met plakken en kalken zal worden gewerkt, maar dit neemt niet weg, dat bij aan neming van dit voorstel verschillende organisaties, welke daartoe niet in staat zijn, zullen worden belemmerd om in vrijheid haar gedachten te propageeren. De sociaal-democraten beschouwen dat als zulk een belangrijk democratisch recht, dat huns inziens daarvoor alles moet wijken. Misschien is er practisch wel iets te zeggen voor het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen, maar spreker en de zijnen zijn niet bereid een stap verder te gaan in het belemmeren van de vrijheid der organisaties. Om die reden heeft spreker zich in de Commissie voor de Strafverordeningen tegen het voorstel verklaard en zal zijn fractie er haar stem aan onthouden. De heer Knuttel wijst er op, dat men dit voorstel niet op zich zelf kan beschouwen, maar als een in een reeks, welke er toe strekt om den gezaghebbenden machten niet wel gevallige propaganda zooveel mogelijk tegen te gaan. Er zijn den laatsten tijd daarvan nog andere voorbeelden aan te wijzen, b.v. het te Leiden weigeren van toestemming tot het houden van een meeting der communistische partij naar aanleiding van het gebeurde met de „Zeven Provinciën", terwijl de meetings van die partij nooit tot ordeverstoringen hebben aanleiding gegeven, en het zelfs Zaterdag j.l. aan houden en naar het politie-bureau overbrengen van een colporteur, die de verordening niet overtrad, die niet luid keels zijn blad aanbood, maar het alleen presenteerde. Het is merkwaardig, dat te Amsterdamgelijktijdigvoorstellen in die richting aanhangig zijn gemaakt, een bewijs, dat een cen- Wijziging verordening Straatpolitie. (Knuttel e.a.) trale leuze is uitgegeven, om dergelijke dingen te verscherpen. Wat Leiden betreft, vestigt spreker er de aandacht op, dat bij de vorige verkiezingen ook zijn organisatie zich bereid heeft verklaard om ten opzichte van den overlast, welke aan de bevolking werd veroorzaakt, in overleg te treden. Haar werd gevraagd zekere toezeggingen te doen en zij nam het standpunt in, dat zij bereid was aan dien wensch tegemoet te komen, op voorwaarde, dat op een zeker aantal plaatsen in de stad, door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen, gelegenheid zou worden gegeven tot plakken en dat de open bare straat vrij zou worden gegeven voor het kalken. Daarop is van de zijde van Burgemeester en Wethouders niets ge hoord; in dit zeer tegemoetkomende voorstel heeft men niet willen treden. Het voorstel, dat thans aan de orde is, kan geen andere strekking hebben dan om den toestand te verscherpen. Van weerskanten wordt het een jacht op elkander. Er zullen misschien een paar bekeuringen meer vallen en een paar kalkemmers meer in beslag worden genomen, maar de zaak blijft, zooals zij was, behalve dat door dergelijke bepalingen de neiging sterker wordt om, als men kalkt, het er zoo op te zetten, dat het er niet meer af kan. Hier zou eenig overleg waarschijnlijk tot betere resultaten hebben geleid. Spreker onderschrijft hetgeen de heer van Eek heeft gezegd, dat dergelijke vergaande bepalingen in geen enkel opzicht kunnen worden geaccepteerd. Bovendien wijst spreker op het buitengewoon hatelijke karakter van artikel 47c, waarvan de inhoud in strijd is met alles wat als rechtsbeginsel geldt. In rechtsbeginsel heeft de bekeurder tot taak te be wijzen, dat de bekeurde iets heeft gedaan, en het gaat niet aan om aan iemand, die plakmateriaal bij zich heeft op te dragen te bewijzen, dat hij daarmede niet iets heeft gedaan, dat in strijd is met de verordening. Het is een juridisch on houdbaar beginsel, dat in de rechtspleging ook nooit ge bruikelijk is geweest. Bovendien zullen de voorgestelde bepalingen tot buiten gewoon onaangename dingen kunnen leiden. Als iemand een emmer bij zich heeft, kan men dat constateeren, maar hoe kan men vaststellen, vraagt spreker, of iemand aanplak biljetten bij zich heeft, zonder hem te fouilleeren? Zal iemand, van wien bekend is, dat hij tot een politieke organisatie behoort, als hij zich op straat beweegt door iederen agent gefouilleerd kunnen worden, met het doel te onderzoeken, of hij aanplakbiljetten bij zich heeft? De heer Huurman schudt het hoofd; dergelijke dingen gebeuren en zullen hier zijn geoorloofd. Ook in tal van andere plaatsen geschiedt dit fouilleeren op de nietigste voorwendsels; voor de onzinnigste dingen worden personen aangehouden en gefouilleerd. Ongetwijfeld zal dit gebeuren. Spreker neemt er nota van, dat dit door de verschillende heeren van de rechterzijde als iets ongeoorloofds beschouwd wordt; misschien maakt dit indruk op de autoriteiten. De heer Wilbrink zegt: het zal er aan liggen tot welke partij iemand behoort; daar heeft men het al. Dit zal dus weer aanleiding geven tot „relletjes"; men schijnt door deze ver ordening niet de rust, maar de onrust te willen bevorderen. Men moet niet denken, dat men alles bepalen kan. Door met rede lijke aanbiedingen te trachten tot een afspraak te komen, waar door breede propaganda gemaakt zou kunnen worden, zouden de hinderlijkste dingen vermeden hebben kunnen worden; dit is ook hier niet geschied; men zoekt het in een verscher ping van deze verordening. Spreker is volkomen met den heer van Eek eens: practische uitwerking, behalve misschien een paar bekeuringen, zal dit niet hebben. Gezien in het verband ook van allerlei maatregelen van den laatsten tijd, is het weer een aanslag op de vrije meeningsuiting, op de politieke propaganda op zich zelf. De heer Wilmer juicht het voorstel van het College ten zeerste toe en gevoelt ten eenenmale niets voor de bezwaren van de heeren van Eek en Knuttel. Allereerst wordt door dit voorstel de rechtsgelijkheid van alle partijen en individuen niet in het minst gekrenktdeze bepalingen gelden in even sterke mate voor welke partij of voor welken persoon ook. Met groote verwondering hoorde spreker van den heer van Eek, dat hij hierin ziet een vrijheidsbeperking. Uit welken hoofde kan men toch voor zich zelf de vrijheid opeischen om te plakken of te kalken op gebouwen, wegen of straten, hetzij van de gemeente, hetzij van een particulier, die de zijne niet zijn? Daartoe heeft niemand het minste recht en de minste vrijheid. Als men dit zou hebben in den tijd van verkiezingen, zou men op anderen tijd ook hebben, logisch doorrede- neerende, de vrijheid om op gebouwen, die niet zijn eigen dom zijn, te doen wat men wil. Spreker ziet hierin niet de minste vrijheidsbeperking of inbreuk op de rechtsgelijkheid of op de vrijheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 27