MAANDAG 6 MAART 1933.
193
Voortzetting van de gesehorste openbare vergadering van
13 Februari 1933 op Maandag 6 Maart 1933,
des namiddags te 2 uur.
Voorzitter:
de heer Burgemeester Mr, A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Thans is afwezig de heer Simonis.
De Voorzitter deelt nog mede, dat is ingekomen:
Dispositie van Gedeputeerde Staten ten geleide van de
goedgekeurde raadsbesluiten tot:
a. wijziging van de erfpachtsovereenkomst aangegaan met
de Stichting „Fonds voor Aanleg, Onderhoud en Beheer van
Wandelparken"
b. het kosteloos afstaan van stukjes openbare straat aan
den Heerensingel aan de R. K. Jongens- en Meisjesscholen
onder R. K. Parochiaal Kerkbestuur, te Leiden.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
Verslag over 1932 van Curatoren van het Gymnasium.
Zal worden opgenomen in het Gemeenteverslag.
Voortgezet worden de Algemeene Beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1933.
De heer Kuipers zegt, dat de Voorzitter wel op kortheid
heeft aangedrongen, doch gezien het betrekkelijk geringe
antwoord op sprekers betoog is hij wel gedwongen nog iets
te zeggen. Het is dus niet alleen sprekers schuld, wanneer
zijn betoog wat langer wordt, maar ook die van den Voorzitter
en van de Wethouders, die zeer weinig op sprekers vragen
geantwoord hebben.
Inzake de vacatures bij het lagere politiepersoneel, die in
1932 geruimen tijd openbleven, heeft de Voorzitter niet ge
antwoord, terwijl nu wel blijkt, dat hiervoor een groot bedrag
minder is uitgegeven dan geraamd was. Dit is een verkeerde
bezuiniging, die niet in het belang der algemeene veiligheid is.
Spreker heeft gezegd, dat er 16 man tijdelijk personeel bij
de politie waren; dit is spreker na onderzoek niet juist ge
bleken; spreker neemt dit terug; er zijn 5 tijdelijken.
Ten aanzien van de bevordering en van de laatste toekenning'
van een periodieke verhooging bij de politie heeft spreker
echter geen antwoord gekregen; spreker hoopt, dat dezen
menschen alsnog recht zal wedervaren.
Inzake een cursus voor oudere agenten tweede klasse (dit
zijn er slechts 7) geeft spreker den Voorzitter in overweging,
het eens met deze menschen te probeeren; zelf hebben zij
moeite noch kosten gespaard; reeds meermalen zijn zij naar
een examen geweest, doch niet geslaagd.
Volgens den Voorzitter is er op sommige punten wel eenig
verschil tusschen den dienst voor agenten eerste en tweede
klasse; hiervan is spreker echter nimmer iets gebleken. Voor
de verkeersregeling zijn zoowel agenten eerste als tweede
klasse ingedeeld; dit is toch wel een speciale dienst, waarvoor
veel tact, bezadigdheid en paedagogisch optreden vereischt
zijn. De Voorzitter schijnt hierover verkeerd te zijn ingelicht.
•Het klassenstelsel hier heeft bij de politie al zooveel haat
en nijd gekweekt, dat dit boekdeelen zou vullen; in groote
plaatsen als Amsterdam, Den Haag en bijna in Rotterdam
is het afgeschaft, maar hier moet de bekende prikkel tot
meer activiteit en het aantal processen-verbaal den doorslag
geven. Van deze bijzondere activiteit wordt geregeld aan-
teekening gehouden; de gemeenschap is de dupe van deze
buitengewone plichtsbetrachting. Zonder klassestelsel kan
het hier ook wel; het zou te overwegen zijn dit denkbeeld
nog eens te bezien. In het Georganiseerd Overleg is dit stelsel
ook door alle organisaties meermalen verworpen; dit zegt
toch wel iets, dunkt mij.
De Commissaris van Politie is tegen het dragen van witte
jassen bij avond door de verkeerspolitieomdat de
bestuurders van motorrijtuigen den agent en de gegeven
teekens dan niet zouden kunnen zien. Hierover kan de Voor
zitter gerust inlichtingen vragen in Amsterdam, Den Haag,
Rotterdam en aan de chauffeursvereenigingen, die spreker
hebben medegedeeld, dat die witte jassen daar uitstekend
voldoen. Is de politieleiding in die plaatsen er dan geheel
naast, door wel witte jassen aan de verkeerspolitie te geven?
De resultaten van een door spreker ingesteld onderzoek
waren zeer gunstig voor invoering van dit systeem.
Met den heer Huurman acht spreker dit ook in het belang
van de veiligheid van den verkeersagent zelf. Uit finaifcieel
oogpunt kan er allerminst bezwaar tegen zijn, 9 witte jassen
aan te schaffen.
Spreker is tegen verlaging der subsidies en gaat ook niet
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Kuipers.)
mee met het voorstel-Huurman om het subsidie aan de Politie-
sportvereeniging geheel te schrappen. Weet de heer Huurman
wel, dat nu 40 agenten kunnen zwemmen en zelfs drenkelingen
redden? Spreker heeft daarvan een demonstratie gezien. Al
zou de politie slechts één menschenleven per jaar redden,
dan zou dit wel 5500.subsidie waard zijn.
Ook het subsidie aan de Leeszaal-Reuvens, een zeer nuttige
instelling, die aan ruim 800 werkloozen 9.000 boeken heeft
uitgeleend in 1932, zou spreker willen handhaven; hij zou
het betreuren, indien dit subsidie overeenkomstig het
voorstel-Huurman met 33 werd verminderd.
Ook met het voorstel inzake verlaging van de vergoeding
voor schoeisel en beenkappen kan spreker zich niet ver
eenigen. De Voorzitter heeft wel opgemerkt, dat het slechts
een toelage is, maar het dragen van beenkappen, en van zelf
ook van goede schoenen, is verplichtend gesteld. Dit geld
moet worden bijgetrokken bij het zeer lage kleedinggeld,
n.l. f 85.per jaar voor de agenten en 100.voor de
inspecteurs. In andere plaatsen is het kleedinggeld veel
hooger, b.v. in Delft f 150.—. Bovendien wordt te Leiden
van dit geld ook belasting betaald. Bij het koopen van goede
schoenen en beenkappen geldt nog altijd: goedkoop is duur
koop. Burgemeester en Wethouders zouden met dit voorstel
niet zijn gekomen, indien niet in de sectievergaderingen door
een paar leden op verlaging was aangedrongen.
Bij aanneming van dit voorstel zal de Wethouder van
Financiën wel lachen, want dan wordt er weer meer op de
uitgaven voor de politie bezuinigd. Spreker hoopt, dat de
Raad het voorstel niet zal aannemen; zijn fractie zal althans
tegenstemmen.
Het antwoord inzake het niet onderling ruilen van dienst
bij de politie op 8 November 1932 heeft spreker niet be
vredigd. Hij heeft gesproken over den order van den Com
missaris van Politie van 31 October 1932, waarvan de Voor
zitter bij sprekers interpellatie van 7 November j.l. niets
wist. De Voorzitter brengt deze kwestie en de toegestane
meeting van de O.S.P. te Leiden in verband met Piet Hein,
wiens naam klein was, maar wiens daden groot zijn geweest.
Spreker heeft Piet Hein niet gekend, maar de geschiedenis
leert, dat hij veel slachtoffers heeft gemaakt om Holland in
het bezit te stellen van veel geld. Hoe de Voorzitter dit in
verband kan brengen met de meeting van de O.S.P. begrijpt
spreker niet; hij beschouwt dit als een verlegenheidspraatje;
de groote daden van de O.S.P. moeten dan zeker nog komen.
Spreker hoopt, dat de Voorzitter in de toekomst in deze
zijn houding zal herzien, ook in verband met de a.s. ver
kiezingen en meetings, welke binnenkort zullen plaats vinden.
In de secties is door sprekers partijgenoot Groeneveld en
spreker de opmerking gemaakt, dat de leeszaal geen rustige
plaats is voor het lezen van de Raadsstukken. Het drukke
verkeer op het Rapenburg.en op de Langebrug werkt storend
op het lezen. Om de 2 of 3 minuten wordt er in de bodenkamer
getelefoneerd, wat eveneens hinderlijk is. Ook het feit, dat
telkens personen inlichtingen komen vragen, bevordert het
rustige lezen niet. Bovendien liggen er meermalen stapels
boeken en papieren op de tafel, zoodat er voor de Raads
stukken bijna geen plaats is. Spreker vraagt aan den Wet
houder, den heer Splinter, de toezegging, dat een andere
kamer in het gemeentehuis voor leeszaal zal worden aan
gewezen.
Wat betreft de opleiding en de taak der politie heeft spreker
geen antwoord ontvangen. Hij vraagt, of de Voorzitter het
met hem eens is ten aanzien van het paedagogisch optreden
der politie, haar veelomvattende taak en haar plicht om
overtredingen te voorkomen. Vooral het jongere personeel
dient men een goede opleiding te geven in de bestaande
machtsverhoudingen, in de arbeidersbeweging, haar doel en
streven enz.
Voorts wijst spreker er op, dat bij Koninklijk besluit van
26 Januari 1933, no. 32, is bepaald, dat de tweede titel en
de artt. 128, 129 en 130 der Ambtenarenwet 1929, op 1 Maart
1933 in werking zouden treden. Daarmede zal de ambtenaren-
rechtspraak, welke ook voor de politie geldt, haar intrede
doen. Spreker hoopt, dat Burgemeester en Wethouders daar
mede rekening zullen houden.
Het antwoord van Wethouder Tepe naar aanleiding van
sprekers voorstel om aan in tijdelijken dienst zijnde personen
een vaste aanstelling te geven, indien zij het bij de veror
dening bepaalde aantal dienstjaren hebben, heeft spreker
niet bevredigd.
Volgens den Wethouder zou er bijna niemand zijn, misschien
een of twee straatmakers, die daarvoor in aanmerking kwamen.
Als de Wethouder een serieus onderzoek instelt, zal hem
blijken, dat b.v. aan de Lichtfabrieken meerdere personen
zijn, die voor een vaste aanstelling in aanmerking komen.
Spreker moet dan ook zijn voorstel handhaven.