204 MAANDAG 6 MAART 1933. Gemeentebegrcoting Algemeene Beschouwingen. (Schüller e.a.) De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller het dan maar niet moet doen. De heer Schüller zal het, wat den heer Beekenkamp betreft, hierbij laten. Naar aanleiding van het tot de sociaal-democraten gericht verwijt van kiezersbedrog en het negeeren van den godsdienst verwijst spreker verder naar de Proeve van een (schema) gemeenteprogram der Anti-revolutionnaire Partij, waarvan artikel 2 luidt: „Zij is van oordeel, dat de vergaderingen van den Raad der gemeente met gebed behooren te worden geopend". Spreker is al sedert 1925 lid van den Raad. Hij vraagt wanneer door de anti-revolutionnaire Raadsfractie een voor stel ter tafel is gebracht om principieel vast te leggen, dat de Raadsvergaderingen met gebed zullen worden geopend. Hier hebben de leden dier fractie doelbewust kiezersbedrog gepleegd. Al wisten zij, dat een dergelijk voorstel alleen met hun stemmen vóór zou worden verworpen, dan hadden zij toch niet, waar zij het principe hadden aanvaard, mogen afzien van het indienen van een voorstel. Over de Zondagsrust bevat dit schema het volgende: „Op publiek terrein en bij de uitoefening van den gemeente lijken dienst worde de Zondagsrust bevorderd en geweerd, wat de heiliging van den Zondag belemmert." Spreker vraagt wanneer door de anti-revolutionnaire Raads fractie of door een of meer harer leden een voorstel op de tafel van Burgemeester en Wethouders is gedeponeerd om op Zondag alles te sluiten. De heer van Es zegt, dat hij en zijn partijgenooten zoo dwaas niet zijn. De heer Schüller ontkent, dat het dwaas is. Maar indien de heeren er zoo over denken, mogen zij de voorstellen van sprekers fractie zeker niet dwaas noemen. De sociaal-demo craten zijn principieel en, als hun voorstellen het eene jaar worden verworpen, komen zij er het andere jaar weer mede terug. De heer Beekenkamp vraagt, waaruit de heer Schüller citeert. De heer Schüller antwoordt, dat hij vóór zich heeft de „Proeve van een (schema) gemeenteprogram der Anti-revo lutionnaire Partij", maar vraagt of de heer Beekenkamp wil ontkennen, dat zijn partij voor Zondagsrust is. De heer Beekenkamp voegt spreker toe, dat hij het daar over niet heeft. Spreker antwoordt, dat hij het er juist wel over heeft. Men kan redeneeren zoo men wil en in het pro gram mag het misschien iets anders staan, maar vaststaat, dat de anti-revolutionnairen voor Zondagsrust zijn. Is dat het geval niet, dan komen zij in strijd met den Bijbel, want deze schrijft Zondagsrust en heiliging van den dag des Heeren voor. Volgens de christelijke beginselen ontheiligt men den Zondag, als men dien dag des avonds na 8 uur de bioscopen laat open zijn. De anti-revolutionnaire Raadsleden hebben te dien aanzien nooit een voorstel ingediend om dit te ver bieden. Diezelfde Raadsleden ijveren in hun program voor het betalen van behoorlijke loonen aan het gemeentepersoneel en wat doen zij in den Raad? Niets dan afbreken! Volgens hun program moeten er ook behoorlijke arbeids voorwaarden worden voorgeschreven in de bestekken, maar hier bestrijden zij spreker, als hij daarvoor pleit. Nu heeft spreker nog even na te gaan, of de heer Beeken kamp de boodschap voor de heeren van Es en van der Reijden goed heeft gedaan. Toen de heer Beekenkamp de boodschap overbracht, zat de heer van Es te luisteren met een gezicht, als wilde hij zeggen: goed zoo, mijn baby, deze boodschap hebt gij knap gedaan! Het ging over de Amsterdamsclie kwestie en spreker heeft toen gezegd, dat de heer Beeken kamp een antwoord zou krijgen. Spreker zal nu den brief, welken hij van het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bond van Personeel in Overheidsdienst heeft ontvangen, letterlijk voorlezen. Die luidt als volgt: „Onze gegevens, verstrekt in onzen brief van 15 Februari 1933, welke hierbij teruggaat, waren ontvangen van het bestuur onzer afdeeling Amsterdam. Wij hebben derhalve aan den voorzitter dezer afdeeling, J. N. Snikkers, verzocht de beweringen van Mr. Beekenkamp te weerleggen. Wij ontvingen van genoemden hoofdbestuurder een brief van den volgenden inhoud: „Naar aanleiding van de opmerkingen in den Leidschen Raad diene het volgende: In de eerste plaats zijn onze gegevens uitsluitend gebaseerd op het Werklieden-Overleg, terwijl Mr. Beekenkamp notulen gebruikt van het Ambtenaren-Overleg van 8 December Gemecntebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Schüller.) 1932. Of deze notulen op die wijze gebruikt mogen worden, is een vraag op zich zelf, daar zij geheim zijn. Inderdaad is in de bewuste vergadering het ontslag van 53 vaste ambte naren ter sprake gebracht, maar daarbij mag men niet ver geten, dat voor deze ambtenaren de wachtgeldregeling gold. Zij, die boven de 40 jaar waren, zullen twee jaar het volle loon genieten, en daarna 70 over het totaal aantal dienst jaren. Dit is wel iets anders dan ontslag. De cijfers, die gegeven zijn over de G.A.R. zijn inderdaad juist. Dat de werkloozen alles gratis krijgen, kan echter wel met een korreltje zout worden genomen, want eer hun kleeding en dekking wordt verstrekt, moeten zij óf half naakt zijn, óf in het geheel geen dekking meer hebben. De vergelijking gaat ook mank, omdat de G.A.R.-menschen, die toch ook werkloozen zijn, omdat er in de bedrijven geen werk meer is, ƒ23.59 ontvangen. Dit scheelt nog al eenige guldens in de uitkeering met werkloozen, terwijl zij bovendien alle voordeelen van de rechtspositie blijven behouden. Ongetwijfeld is het voor de menschen, die in de G.A.R. worden geplaatst een groot inkomstenverlies, maar door het geheele gemeentepersoneel in het loonverlies te doen deelen, zouden de gevolgen van het kapitalistisch regeeringsbeleid uitsluitend op de ruggen van de arbeiders neerkomen. Ook is het niet waar, dat iedere G.A.R.-man 13.93 per week mist. Het hangt er maar van af, in welke loonklasse de werklieden, die naar de G.A.R. gaan, zijn ingedeeld. Het verschil is geringer naarmate men in een lagere loonklasse (er zijn er 5) is ingedeeld. Maar het is een feit, dat er heel wat trampersoneel, door de noodlijdendheid van dit bedrijf, in de G.A.R. is geplaatst. Wanneer de zaak zoo oppervlakkig wordt gesteld, zou men tot zeer onjuiste conclusies komen. B.v. In de week van 26 Januari tot 1 Februari waren er 1054 menschen in de G.A.R., of behoorden tot de G.A.R. Het aantal, dat in de rustende reserve was, bedroeg echter 694. Dit beteekent, dat 360 menschen toch weer in een bedrijf, in hoofdzaak bij de Tram, waren geplaatst. Voor één of meer weken verdienden zij dus weer het hoogere loon. Waar be staat dit op het oogenblik in het particuliere bedrijf? En wat is daarbij vergeleken de positie van den gewonen werklooze? Vervolgens dient opgemerkt te worden, dat er nu wel hoog opgegeven wordt van de loonsverlaging in Amsterdam, maar de 4 loonkorting is opgedrongen door de christelijke Regeering. Zoowel het gemeentebestuur van Amsterdam als de organisaties hebben zich hier sterk tegen verzet. Overigens zijn er nog tal van andere voorbeelden, om te bewijzen, dat getracht is de menschen zooveel mogelijk uit de G.A.R. te houden. Zoo is er een bijzondere regeling ge troffen voor 144 straatmakers, die bij den dienst tewerk gesteld zijn gebleven, zonder vermindering van loon. Bij den dienst der Beplantingen zijn 105 werklieden, die moesten afvloeien, den geheelen winter bij den dienst tewerkgesteld, door wijziging van den rooster, dank zij het feit, dat degenen, die niet naar de G.A.R. moesten afvloeien, daaraan een steentje hebben bijgedragen. Wat nu de kwestie van de schoonmaaksters betreft, moet in het algemeen worden gezegd, dat er ook bij den Schoon maakdienst bezuinigd moest worden. De cijfers, die hier omtrent gegeven zijn, werden echter met medewerking van het College en de organisaties tot de helft teruggebracht. De vrouwen, die dus een vermindering hadden gekregen van ƒ2.tot ƒ3.per week, ontvangen nu slechts ƒ1. tot 1.50 minder. Onder deze moeilijke omstandigheden is dus toch nog gehoor gegeven aan de wenschen der organisaties, alhoewel de gemeentefinanciën zulks niet wettigden. Voorts moet niet vergeten worden, dat de inkomsten van hen, die naar de G.A.R. gaan wel verminderd zijn, maar dat zij voor het garantieloon geen werk behoeven te ver richten. Zoodra zij aan het werk gaan, ontvangen zij het normale loon. Dit is dus heel iets anders dan loonsverlaging over de heele linie. De zaken liggen derhalve gansch anders dan de heer Beeken kamp het heeft voorgesteld. Tenslotte deel ik nog mede, dat er een besluit is, waarbij is voorgeschreven, dat over alle afvloeiing en plaatsing in de G.A.R. van personeel voorafgaand overleg wordt ge pleegd in de Dienstcommissies. Aan deze regeling wordt stipt de hand gehouden. De afvloeiing en plaatsing in de G.A.R. geschieden naar vaste regelen, n.l. volgens anciën niteit. Wij meenen, dat wij aan deze nadere inlichtingen van den voorzitter onzer afdeeling Amsterdam verder niets behoeven toe te voegen, waar de feiten voor zich zelf spreken." Nu is komen vast te staan: 1°. dat de heer Beekenkamp onvolledig, dus onjuist de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 12