MAANDAG 27 FE BÉU A EI 1933. 161
Gemecntebcgrooting Algemeene Beschouwingen,
(van Eek e.a.)
Spreker betreurt natuurlijk ook, dat sommige drankbestrijders
wel eens fanatiek te werk gaan. Drankbestrijding moet een
goed doel dienen, maar moet er zich niet op voor laten
staan, dat zij dat goede doel wil bereiken op een andere
wijze dan anderen.
Niemand kan evenwel ontkennen, dat hier bestreden wordt
een groot moreel kwaad, dat de bevolking in meerdere of
mindere mate lijdt onder het drankgebruik en dat men toch
hulde moet brengen aan hen, die daarvoor hun tijd en
kracht geven en dat het toch onbillijk en ook in strijd met
het algemeen belang zou zijn om hun die hulp te onthouden.
Daarom hoopt spreker, dat de Eaad bereid zal zijn dit
luttele bedrag van 600.wederom aan de drankbestrijding
toe te staan.
'De Voorzitter geeft thans het woord aan mevrouw Braggaar.
Vooraf wil spreker echter verklaren, dat hij tot zijn spijt
vergeten heeft te antwoorden op de opmerking van mevrouw
Braggaar, dat spreker omtrent het door mevrouw Braggaar
genoemde geval van een gezin met '11 kinderen alleen maar
informaties bij Maatschappelijk Hulpbetoon had ingewonnen.
Daarover is mevrouw Braggaar onjuist ingelicht; die infor
maties had spreker van meerdere zijden.
Mevrouw Braggaardc Does dankt den Wethouder aller
eerst voor de toezending van de gegevens omtrent moeder-
schaps- eu zuigelingenzorg; diens mededeeling, dat dit wegens
de onregelmatige behandeling der begrooting eigenlijk eenigs-
zins in het vergeetboek is geraakt, is juist gebleken, want
zeer kort na het antwoord van den Wethouder had spreekster
de gegevens daarover in haar bezit.
Volgens de Memorie van Antwoord was er geen leemte
in zake de moederschapszorg.
Spreekster zal de door haar gestelde vragen aanstonds
behandelen. De tweede vraag luidde:
„Is het niet wenschelijk, dat de contröle niet alleen op de
consultatie-bureaux plaats heeft, doch ook aan huis, om
zoodoende te controleeren of de adviezen door den dokter
gegeven, worden nageleefd en hoe de verzorging en ligging is!"
Daarop is geantwoord:
„De contröle geschiedt niet alleen op de bureaux; zoo
noodig controleert de huisbezoekster ook aan huis. Uit den
aard der zaak is dat niet altijd noodig."
Spreekster kan zich indenken, dat niet elk gezin en
iedere moeder evenveel hulp en voorlichting noodig heeft,
maar zij acht het toch wenschelijk, dat aan elke jonge
moeder, welke zich aan het consultatie-bureau aanmeldt,
een enkelen keer een bezoek wordt gebracht om te zien of
wellicht meerdere bezoeken noodzakelijk zijn.
Op haar vraag betreffende de borstvoeding kreeg spreekster
een antwoord, dat haar allerminst heeft bevredigd. Die
vraag luidde:
„Wordt, indien borstvoeding wordt bevorderd, de moeder,
indien noodig, daartoe financieel in staat gesteld! Wordt
voldoende voorlichting gegeven op dit gebied
Het antwoord luidde:
„On- en minvermogenden kunnen onmiddellijk op genees
kundig voorschrift, gedurende 1 a 2 weken versterkende
middelen krijgen door tusschenkomst van den Geneeskundigen
Dienst. Daarna wordt de aanvrage behandeld bij de Com
missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon; in spoedgevallen
door den Voorzitter dier Commissie."
Men weet wel, dat een moeder, die haar kind zelve moet
voeden, met versterkende middelen van den Geneeskundigen
Dienst gedurende 1 of 2 weken niet voldoende geholpen is.
Verleden jaar heeft spreekster zich in verbinding gesteld met
Dr. Horst en toen was aan dezen niet bekend, dat aan
die moeders verder voeding werd verstrekt om de borst
voeding te bevorderen, terwijl, voor zoover spreekster
bekend is, nooit vanwege Maatschappelijk Hulpbetoon naar
aanleiding van een ingekomen aanvrage voor dat doel
versterkende middelen zijn verstrekt. En toch is het bekend,
dat vele moeders door financieele onmacht niet in staat
zijn haar kind te geven wat het noodig heeft.
Ook wordt er gezegd, dat zij, die niet kunnen betalen,
het voedsel kosteloos ontvangen. Te dien aanzien is spreekster
niet zoo bijzonder gerust, want zij heeft eenige gegevens
in haar bezit, welke daarmede niet in overeenstemming zijn.
Zij zou aan den Wethouder de vraag willen stellen, wanneer
ernaar zijn meening financieele onmacht aanwezig is. Haar
is namelijk het volgende geval bekend. Van een gezin had
de man in den zomer een paar maanden ƒ21.in de
week verdiend, maar in den winter was hij werkloos ge
worden en toen ontving hij ƒ13.a ƒ14.uitkeering.
Toen de moeder tegen de geboorte van het derde kind
hulp vroeg, moest de vorige hulp worden afbetaald. Uit een
Gemcentebegrooling Algemeene Beschouwingen.
(Braggaarde Does.)
brief, welken spreekster bij zich heeft, blijkt, dat de terug
betaling bij een kwartje per week moest plaats hebben, wel
een bewijs, dat er in dit gezin niet was.
Verder heeft spreekster een briefje van 20 Februari 1933,
betrekking hebbend op een gezin, bestaande uit 3 personen,
terwijl de 4de wordt verwacht. De huishuur bedraagt 3.10.
De man is 42 weken werkloos en in die 42 weken heeft hij
gedurende 10 weken 18.per week uit de Bondskas ge
trokken; de rest van den tijd bedroegen de inkomsten van
het gezin 14.50 per week uitkeering uit de gemeentelijke
steunverleening. Die man vroeg een akte van onvermogen
en ontving daarop het volgende schrijven:
„Naar aanleiding van Uw verzoek ter bekoming van een
akte van onvermogen, deel ik mede, dat bij onderzoek
is gebleken, dat geen termen aanwezig zijn Uw verzoek in
te willigen."
Spreekster zou gaarne van den Wethouder een antwoord
ontvangen op haar vraag, wanneer de menschen als onver
mogend worden beschouwd, zoodat zij kostelooze hulp kunnen
krijgen. Wanneer de aanvrage van iemand, die reeds zoo
lang werkloos is als deze man, op grond van de gezins
inkomsten niet voor inwilliging vatbaar is. wanneer wordt
iemand dan wel als onvermogend beschouwd!
Er wordt gesproken over voldoende moederschapszorg,
maar naar spreeksters meening ontbreekt daaraan nog al
wat. Het onderzoek vóór het huwelijk zou veel ellende
voorkomen, maar daarnaast is noodig, dat een aanstaande
moeder veel voorlichting kan ontvangen teneinde op die
manier volkomen voor haar taak berekend te zijn. Spreek
ster denkt aan het verspreiden van boekjes en brochures,
aan het doen geven van cursussen door deskundigen. Zij
blijft bij haar standpunt, dat er toch wel het een en ander
kan worden onderzocht en dat men door een goede voor
lichting wel tot een behoorlijke moederschapszorg kan komen.
Spreekster komt nu tot de politie. Zij is, in tegenstelling
met den Voorzitter, van meening, dat in een plaats als
Leiden zeer zeker alleszins reden is tot het aanstellen van een
volledige vrouwelijke kracht bij de politie. De Voorzitter bezigde
de woorden: „voor zoover mijn opvatting geldt", maar de
opvatting van den Voorzitter en die van spreekster ver
schillen op dit punt hemelsbreed. Spreeksters opvatting
omtrent een vrouwelijke hulp bij de politie is deze, dat zij
kan opkomen voor de belangen van vrouwen en kinderen
en dat zij haar taak kan vervullen bij zedendelicten; in
dergelijke gevallen zal zij veel meer het vertrouwen winnen
van de betrokken personen dan met een mam het geval is.
Indien de Voorzitter met spreekster den ernst van deze
zaak wilde inzien, zou er hier voldoende werk zijn voor
een volledig gesalarieerde kracht. Toch dringt spreekster er
op aan niet een kracht te benoemen zooals de vorige, want
dat zou slechts in naam zijn; het gaat niet om de persoon
in quaes tie, maar om de zaak; zij had daarvoor te weinig
tijd disponibel. Omdat spreekster meent, dat door een vol
ledige vrouwelijke kracht, die actief optreedt, veel voorkomen
kan worden, beveelt zij haar voorstel ten zeerste aan.
Spreeksters voorstel tot het geven van een subsidie aan
het consultatiebureau voor moeilijke kinderen is door den
heer van Es bestreden, omdat de resultaten hiervan niet in
overeenstemming zijn met het gevraagde bedrag. Men is op
het gebied van gezondheidszorg al heel wat buitensporig
heden van den heer van Es gewend; hij had echter ten
volle gelegenheid, waar deze zaak b weken geleden door
spreekster in de sectie is besproken, om te onderzoeken
wat zij op het oog had; zonder verder na te denken bestrijdt
hij het hier; hij had dit aan het schoolhoofd gevraagd; na
afloop van de schooluren werd 10 minuten les gegeven.
Hoewel spreekster zeker was van haar zaak, heeft zij nog
even nadere inlichtingen bij deskundigen ingewonnen; die
stonden paf van deze lichtzinnige bestrijding. Die verklaar
den spreekster: wij zijn absoluut tegen dit schoolonderwijs:
het moet speciaal thuis gebeuren; het is iets geheel anders
en heeft met onderwijs als zoodanig niets te maken; het
moet de kinderen voor ondergang behoeden.
Men is op het gebied van gezondheidszorg van den heer van
Es al heel wat gewend; eenige jaren geleden achtte hij het
zoo gezond de wasch thuis te doen, dit naar aanleiding van
een bespreking over het Waschbureau; de flinkste vrouwen
stonden aan de wasch. Toen heeft spreekster hem den raad
gegeven dit aan zijn patiënten als geneesmiddel voor te
schrijven, maar zijn eigen kinderen zal hij niet aan de kuip
zetten, hoewel dit dan volgens hem zoo buitengewoon gezond
is. Spreekster herinnert er verder aan, dat de heer van Es ook
het dragen van klompen, tenminste voor arbeiderskinderen,
als buitengewoon gezond beschouwt, terwijl hij hier zelf
nooit op klompen is verschenen. Ook de schoolkindervoeding
tijdens de vacanties is door hem bestreden, hoewel hij toch