158 MAANDAG 27 FEBRUARI 1933. Gcmecniebcgrooting Algemeene Beschouwingen, (van Eek Bij die geheele tactiek behoort ook, dat men eigenlijk niet kent het karakter van den tegenstander en dat men dien beoordeelt op de wijze als men zelf gaarne zou willen. Door de sociaal-democraten en vooral door de vakbeweging is herhaaldelijk strijd gevoerd tegen loonsverlaging; daarvan ziet men niets; men ziet het alleen, wanneer zij het niet langer konden volhouden en door de overmacht moesten toegeven. Het sterkst sprekende geval is Zaandam. Als men niet beter wist, zou men zeggen, dat de sociaal-democraten daar de gangmakers zijn voor loonsverlaging. Zij hebben daar echter niet de meerderheid, maar tezamen met com munist en O.S.P.-er wel. Dus zij hadden ook daar loons verlaging kunnen keeren. Dat hebben zij ook gedaan; de begrooting 1932 is herhaaldelijk teruggezonden, niet goed gekeurd, omdat men geen loonsverlaging wilde, niettegen staande de loonen van het overheidspersoneel daar de hoogste van het land zijn, zelfs hooger dan die in Amsterdam. Men heeft zich echter op het standpunt gesteld: misschien zouden er billijkheidsgronden voor loonsverlaging zijn aan te voeren, maar wij achten die zoo in strijd met het alge meen belang, dat wij daaraan niet meedoen. De sociaal democraten hebben dit volgehouden tot het najaar, tot het oogenblik, dat loonsverlaging toch zou zijn ingevoerd, maar dan bij regeeringsmaatregel. Nu zegt spreker niet, dat het niet mogelijk zou zijn geweest, dit nog langer vol te houden, hij zou daarvoor persoonlijk veel gevoelen, maar het gaat toch niet aan om te zeggen, dat men nooit iets doet tegen de loonsverlaging en om dan in het uitzonderingsgeval, dat men er zich bij neerlegt, te zeggen: zie je wel, ze zijn er voor. De sociaal-democraten zijn tegenstanders van loons verlaging dit standpunt is door de gansche partij aan vaard, en zullen die zooveel mogelijk keeren. In uit zonderingsgevallen, in bepaalde omstandigheden, kan men in het Georganiseerd Overleg of in de ledenvergadering zich bij loonsverlaging neerleggen; men kan dit bestrijden en het beter achten, nooit loonsverlaging te aanvaarden, maar het gaat niet aan, dat van communistische zijde men het altijd voorstelt, alsof de sociaal-democraten voorstanders van loons verlaging zijn. De uitzondering wordt dan als regel voorgesteld en de regel als uitzondering. Nu zou spreker den schijn kunnen wekken alsof hij door zijn betoog den indruk wil vestigen, dat de communistische arbeiders geestelijk of zedelijk minderwaardig waren; daarvan is geen sprake. Het verschil tusschen communisten en sociaal-democraten is, dat de eersten geen andere oplossing mogelijk achten dan de gewelddadige ineenstorting van de kapitalistische maatschappij. De vraag is dus, of het kapi talisme inderdaad op een andere manier doeltreffend te be strijden is en of inderdaad het socialisme op andere wijze in het leven geroepen kan worden dan alleen door middel van geweld, van dictatuur, van burgeroorlog. Spreker neemt onmiddellijk aan, dat ook zijn communistische medestrijders niet voor hun pleizier aan een burgeroorlog deelnemen, dat zij dien alleen zullen aanvaarden als het niet anders kan. Spreker meent echter, dat het wel anders kan. De sociaal democraten wijzen de door de communisten gevolgde tactiek af, omdat die voor Nederland niet deugt en zou beteekenen verlenging van den weg naar het socialisme. Na het negatieve, nu het positieve, de sociaal-democratische tactiek. In dezen tijd is allereerst noodig opvoering van het consumptievermogen; daarom zijn de sociaal-democraten tegenstanders van loonsvfrlaging; zij willen het levenspeil van het proletariaat handhaven, waar het kan zelfs op voeren, om te trachten aldus de crisis zooveel mogelijk te doen eindigen, in elk geval in haar werking te verzwakken. Daarnaast moet echter ook gedacht worden aan opvoering van de productie. Eenerzij ds moet men trachten een goede ver houding te scheppen tusschen productie en consumptie, anderzijds moet men zorgen voor opvoering der productie om de vergroote consumplie te kunnen opvangen, wanneer de levenseischen voor het proletariaat belangrijk zijn ge stegen, maar daarvoor moeten ook de kapitaalkrachten en de arbeidskrachten komen onder toezicht van de overheid, van de gemeenschap. Niet toegelaten kan worden, dat het van het toeval afhangt, of kapitaal nuttig gebruikt wordt dan wel nutteloos en doelloos blijft liggen, dat arbeiders, in staat tot nuttig, productief werk leven als doodeters, moeten leven ten koste van anderen. Men moet dus terugdringen den privaten arbeid en laten doorwerken, uitwerken en uitzetten den arbeid van de gemeenschap, omdat die alleen er voor kan zorgen, dat van het kapitaal een nuttig gebruik gemaakt wordt. Voor die opbouwende taak heeft men ook noodig den steun van het christelijk proletariaat, dat voor den opbouwenden arbeid van de sociaal-democraten ook wel oog zal hebben, dat zal begrijpen, dat het ook voor Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen, (van Eek c.a.) hen van belang is, indien een wereld van onrecht en hard vochtigheid zal vervangen worden door een andere wereld orde, die rechtschapenheid zal mogelijk maken, gerechtigheid in de wereld zal brengen en vrede en welvaart. Daarom is het ook verkeerd van de communisten om den godsdienst te bestrijden, omdat bij zoo velen het geheele moreele leven op de godsdienstige overtuiging berust; waarom zou men er tegenstander van zijn, wanneer die leidt tot daden in de richting van rechtvaardigheid en menschenliefde? De heer Knuttel zegt, dat de heer van Eek Marx en Engels maar eens moest nalezen. De heer van Eek zegt, dat Engels niet in alle opzichten voor hem een autoriteit is. Welk belang zou men hebben om dit te doen in dit land, waar het moreele handelen van honderdduizenden wordt beheerscht door hun godsdienstige overtuiging? Daardoor zou men in strijd met de waarheid handelen. Het socialisme, de maatschappij, welke de menschen in staat zal stellen een leven te leven, den mensch waardig, kan niet in strijd zijn met de godsdienstige overtuiging. Een andere vraag is, of zij zich in de rijen der sociaal-democraten thuis zouden gevoelen, maar ook naast spreker en de zijnen kan worden gestreefd naar betere verhoudingen in de rich ting van rechtvaardigheid en menschenliefde. Ook door aparte organisaties kan hetzelfde doel worden nagestreefd. De heer Knuttel zal weer zeggen, dat dit slechts woorden zijn. Het zijn ook woorden, maar, als die woorden niet wor den gevolgd door daden, hebben zij weinig beteekenis. Sprekers partij weet maar al te zeer, dat daarvoor noodig zal zijn een machtsstrijd, welke echter niet moet worden gevoerd op de wijze als aangegeven door den heer Knuttel, die zeide: als er strijd is, kan het mij niet schelen waarvoor, dan steun ik de arbeiders in dien strijd. Neen, die machtsstrijd moet gevoerd worden naar vaste regelen, naar richtsnoeren, welke men in het oog wil houden. Spreker weet, dat men daarvoor noodig heeft, behalve den parlementairen, ook den buiten parlementairen strijd, dat men de massa op straat moet brengen, eenerzijds om indruk te maken op de bourgeoisie, anderzijds om de menschen de gedachte bij te brengen, hoe groot de kracht der sociaal-democraten is. Men heeft evenwel nog iets anders noodig dan machts strijd, n.l. de zorg voor de economische belangen en de ont wikkeling van de sociale gezindheid. Zoolang het kapita lisme bestaat, willen de sociaal-democraten daaraan niet onmogelijk maken het voorzien in de behoeften der bevolking. Willen de kapitalistische heerschers sprekers partij dwingen mede te werken aan maatregelen, waardoor het proletariaat in zijn belangen wordt geschaad, dan zal zij zich daarvan onthouden, maar zij is bereid om in den strijd tegen het kapitalisme er de aandacht op te vestigen, dat het kapita lisme in de behoeften der bevolking heeft te voorzien, aan gezien zij weet, dat het socialisme in de verre toekomst ligt. Waar het kan, waar de maatregelen van het kapita lisme gaan in de richting van bescherming van het prole tariaat het opheffen van de geestelijk zwakke, van de geestelijk uitgeputte en ontmoedigde bevolking kunnen zij op den steun van sprekers partij rekenen. De heer Knuttel vraagt of spreker nog in dergelijke maat regelen gelooft Spreker wijst er op, dat, als men vergelijkt de wijze, waarop op dit oogenblik de werkloozen worden behandeld, met die, waarop dit in het jaar 1890 gebeurde, dan is daartusschen een groot verschil. Spreker was tijdens den strengen winter van 18901891 in Friesland en heeft daar medegemaakt, dat de arbeiders op straat riepen„honger" en dat er toen soepuitdeeling kwam. Thans is het wel eenigs- zins anders, al is de steun nog totaal onvoldoende. Wil de bourgeoisie in de door spreker aangegeven rich ting gaan, dan kan zij op zijn steun rekenen. Bovendien, een socialistische maatschappij kan niet komen, als de menschen niet vervuld zijn van socialistische gezind heid. Spreker wil niet de socialistische eigenschappen ont wikkelen in kapitalisten, maar een ernstig mensch, dat meent dat in de toekomst het socialisme de menschheid tot een hooger peil zal opvoeren, zal probeeren om het voorbeeld te geven van socialistische gezindheid in het gezin en in het vereenigingsleven en het voorbeeld van verdraagzaamheid en solidariteit. De heer Knuttel moet niet denken, dat spreker op den voorgrond stelt gerechtigheid, menschenliefde en solidari teit, meenende, dat hij daardoor zijn medeleden in den Raad tot het socialisme zal doen overgaan. Hij zegt dit, omdat het de waarheid is en in de tweede plaats, omdat, indien het socialisme komt, de sociaal-democraten moeten zorgen, dat de mensch heid daarvoor rijp is, omdat een ernstige persoonlijkheid zich daarvoor rijp zal maken en omdat het socialisme niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 6