154
MAANDAG 27 FEBRUARI 1933.
Gemeentebegrcoting Algemeene Beschouwingen,
(van Eek e.a.)
zijnen de voorstellen, waarvan zij weten, dat zij toch worden
verworpen, niet intrekken, een teeken, dat zij twijfelen aan
den ernst hunner medeleden. Spreker kan den Voorzitter
wel tevoren op een briefje geven, welke voorstellen zullen
worden aangenomen en welke verworpen, maar er is geen
enkele reden om deze laatste op te geven. Er zijn zaken,
waarvan men voortdurend de deugdelijkheid moet getuigen
en waarvan de verwezenlijking misschien pas over tientallen
van jaren mogelijk zou zijn.
Spreker en de zijnen kunnen dus in dit opzicht geen ver
andering brengen in hun standpunt, hetgeen echter niet
wegneemt, dat spreker er een voorstander van is, dat er niet
te veel onnoodig wordt gesproken, en gaarne wil toegeven,
dat er weieens een enkele redevoering hunnerzijds eenigszins
kon worden verkort. De leden van sprekers fractie ver
deden den arbeidals er een bepaald punt aan de orde
komt, treedt er slechts één hunner op den voorgrond, en als
het niet noodig is, mengen de anderen zich er niet in.
Spreker komt tot het feit, dat zoowel van de zijde van
Burgemeester en Wethouders als door ettelijke Raadsleden
de houding van sjreker en de zijnen onverantwoordelijk is
genoemd, omdat zij allerlei eischen stellen, welke geld kosten,
maar daarnaast niet de voorstellen doen tot aanwijzing der
middelen tot dekking der kosten. De liter Gosliuga heeft dit
zeer sterk uitgebuit en gezegd: de S.D.A.P. pleegt volks
bedrog; hij heeft zich op de borst geslagen en gezegd: hier
zitten de vrienden van de arbeiders en van de werkloozen;
wij doen al het mogelijke om hun lijden zooveel mogelijk
te verzachten. Spreker gelooft, dat de werkloozen niet erg
veel waardeering zullen hebben voor den arbeid van de
Wethouders in dit opzicht, en niet kunnen vergeten dat
dezen hebben medegewerkt in het algemeen om hun positie
te verslechten, dat de menschen in loondienst niet kunnen
vergeten dat het College heeft medegewerkt aan loonsverlaging,
dat zij, die naar productieven arbeid verlangen toch niet
kunnen vergeten dat het College heeft medegewerkt en nog
medewerkt om productieven arbeid zooveel mogelijk achter
wege te laten en te vervangen door werkverschaffing. Nu kan
men zich wel op het standpunt stellen, dat men het bij het
rechte eind heeft, maar een ander standpunt is toch ook moge
lijk. Het College en ook de Raad zien de gemeentepolitiek in veel
te eng verband; zij willen de gemeentepolitiek voeren en de
daarbij zieh voordoende moeilijkheden oplossen, ziende alleen
van het standpunt, waarop het gemeentebestuur tegenwoordig
zich bevindt en bekneld zit, temidden van de banden, die
wetgeving en toeziende colleges daaromheen hebben geslagen.
Stelt men zich op het standpunt: wij beschikken over die
middelen; wij kunnen niet meer krijgen; dat verbieden wet
geving, regeering en Gedeputeerde Staten; als men meer
verlangt, moet men ook meer geld ter beschikking stellen,
dan is dat juist, maar men vergeet dan, dat ook een ander
standpunt mogelijk is, n.l. dat er een gemeentepolitiek ge
voerd kan worden, onafhankelijk van de algemeene politieke
verhoudingen.
De heer Wilmer zegt, dat dat wel op de maan kan, maar
niet hier.
De heer van Eek is absoluut niet op de hoogte van de
economische verhoudingen op de maan; misschien weet de
heer Wilmer daar meer van, maar spreker niet.
In welke wereld leeft men dan toch, dat de heer Wilmer
hier veronderstelt, dat men hier de gemeentepolitiek zou
kunnen voeren, geheel onafhankelijk van de economische
verhoudingen?
De heer Wilmer zegt juist, dat dit niet kan.
De heer van Eek zegt, dat, zooals de toestand nu is, bij
de middelen, waarover aan de gemeente de beschikking is
gelaten door wetgeving en toeziende autoriteiten, in verband
ook met de taak, die de gemeente noodzakelijk te vervullen
heeft, de gemeenten op het oogenblik financieel onbestuurbaar
zijn. Dat is de waarheid en nu gaat men die versluieren
door aan te nemen, dat al die politieke (niet de economische)
belemmeringen, die dus een gemeentebestuur beletten om
te doen wat het moet doen, noodzakelijk zijn, alsof die een
natuurramp zijn, die over de gemeente is uitgestort. Bij
den tegenwoordigen toestand zou een gemeentebestuur,
indien het geheel en al gehoorzaamt aan hetgeen door allerlei
politieke, doode en levende, middelen is opgelegd, financieel
onherroepelijk vastloopen.
Nu beweert spreker, dat door al die kleine middeltjes,
zooals loonsverlaging, afschaffing van sociale voorzieningen
en vermindering der werkloozenuitkeeringen, welke men
toepast om tot een sluitende begrooting te komen, slechts
Gcmcentcbegrooting Algemcene Beschouwingen,
(van Eek.)
gecamoufleerd worden de waarheid en de werkelijkheid,
n.l. dat de gemeenten financieel onbestuurbaar zijn. Als
men voor een moeilijkheid staat, moet men tot de werkelijke
oorzaak doordringen, welke in dit geval niet bij de gemeenten
ligt, maar bij de Regeering, die op een afstand bestuurt.
Als spreker zegt, dat de gemeenten onbestuurbaar zijn,
dan beteekent dit niet, dat men z.i. den boel in het honderd
moet laten loopen, want dit zou in het nadeel zijn, niet
alleen van de bourgeoisie, maar ook van de geheele gemeente,
van de gansche arbeidersklasse. Wil men echter verbetering
aanbrengen, dan moet men de oorzaken opsporen en probeeren
die weg te nemen. Er moet een begin zijn. De zaak zou
anders staaD, indien er bepaaldelijk te Leiden bijzondere
oorzaken waren, welke tot den minder gunstigen toestand
leidden, maar in alle gemeenten staat men voor precies
dezelfde moeilijkheden. In de volgende jaren zal het nog
moeilijker worden en nu is het voor de Regeering deze
is naar sprekers meening in hoofdzaak de schuldige aan
genaam, als gemeentebesturen trachten zich er doorheen te
slaan, maar dan dringt men niet door tot de oorzaken en
komt men niet tot verbetering van den toestand.
De sociaal-democraten staan op het algemeen sociale
standpunt, dat de hoofdzaak is, dat het proletariaat geestelijk
en lichamelijk gezond dezen toestand doorkomt, en dat in de
eerste plaats moet worden gevraagd om de maatregelen,
welke in het belang van het proletariaat noodig zijn. Wordt
het nemen van die maatregelen door politieke tegenwerking
belet spreker en de zijnen vragen geen maatregelen,
welke economisch onmogelijk zijn dan moet men beginnen
met die politieke tegenwerking te overwinnen.
Spreker beweert derhalve, dat de verschillende gemeente
besturen de handen ineen moeten slaan en aan de Regeering
duidelijk moeten maken, dat het geen wijs staatsbeleid is
om de gemeentebesturen te laten zitten voor moeilijkheden,
welke die besturen niet kunnen oplossen.
Zooals spreker reeds zeide, zijn de sociaal-democraten bereid
mede te werken om, waar het kan, een sluitende begrooting
te maken, tenzij voor dat doel maatregelen worden genomen
ten nadeele van hen, die tekortkomen. Zij zijn daar tegen
standers van. Zij zijn bereid om, indien in andere klassen
der bevolking dan de arbeidersklasse nood wordt geleden,
ook daar de noodige hulp te verleenen, omdat het socialisme
wel verwezenlijkt moet worden door de actie van het
proletariaat, maar tenslotte ook een menschheidszaak is,
die opkomt voor de belangen van allen. Dat de regeering,
in dit opzicht de gemeentebesturen in moeilijkheden laat
zitten, dat de wetgeving in dit opzicht zoo onvolledig is,
is toch de schuld van de partijen, die op het oogenblik de
macht in handen hebben, inzonderheid ook van de Roomsch-
Katholieke Staatspartij. Eén wenk van haar aan de regeering,
dat men daarin verandering wenscht, dat men wenscht dat
de gemeenten in het bezit komen van de noodige gelden,
is voldoende om de regeering van koers te doen veranderen;
dan gebeurt dit, want voor afdoende maatregelen kan men
rekenen op de hulp van de sociaal-democraten en dan is de
regeering verplicht om daaraan gehoor te geven. Dat indertijd
het voornemen tot vermindering der werkloozenuitkeeringen,
overeenkomstig het Welter-rapport, niet uitgevoerd is, is
eenerzijds natuurlijk te danken aan de actie van de S. D. A. P.,
maar ook omdat daarover onder de katholieke arbeiders
groote beroering is ontstaande Minister zal van katholieke
zijde waarschijnlijk wel den wenk hebben gekregen, dat dit
niet was uit te voeren.
Men moet dus den strijd in grooten stijl voeren, niet
redden wat te redden valt, maar met forsche maatregelen
ingaan tegen den onmogelijken toestand, waarin door allerlei
politieke maatregelen de gemeentebesturen geraakt zijn.
Spreker heeft ook een aanval gedaan op de houding van
de christelijke arbeiders en zijn verbazing uitgesproken, dat
die doorgingen het kapitalisme te steunen en de hardvochtige
wijze, waarop regeering en lagere autoriteiten optreden ten
aanzien van de onder de werkloozen en in het algemeen
onder het proletariaat heerschende nooden. Toen heeft de
heer Wilmer hen in bescherming genomen met de woorden
zij verrichten toch ook wel verdienstelijk werk, zij doen
toch ook wel wat. Spreker ontkent niet, dat de katholieken
ook wel eens deelnemen aan een vakactie; gewoonlijk duurt
het wel niet heel lang; na een tijdje verliezen zij den moed
en bukken zij zich weer onder de macht van het kapitaal;
een enkelen keer nemen zij echter wel eens deel aan den
strijd. Op politiek gebied gaan de christelijke arbeiders
altijd echter volledig mede met het optreden van de burgerlijke
partijen en steunen zij geheel de kapitalistische regeerings-
tactiek. Uit de aanhalingen van den heer Wilmer uit
encyclieken sprak een meer sympathieke geest; spreker
ontkent niet, dat uit die encyclieken inderdaad aanhalingen