178
MAANDAG 27 FEBRUARI 1933.
Gemecntebegrooting Algeinecne Beschouwingen.
(Bosman e.a.)
De heer Bosman zegt, dat men de afschrijving in cle
boeken verlaagt, terwijl deze niet in het bedrijf verlaagd is.
Dit komt toch op hetzelfde neer, wat de resultaten betreft,
dat men het loon in de boeken verlaagt, terwijl het in het
bedrijf niet verlaagd is.
De heer Wilbrink zegt, dat de afschrijving natuurlijk wel
verlaagd is. Spreker weet wel, dat het bedrijf dit geld niet
in een hoekje ter beschikking heeft liggen en het nu aan
den Wethouder van Financiën overgeeft. Dit is zoo duidelijk,
dat spreker er toch niet over behoeft te discussieeren.
De heer Bosman zegt, dat de boekhouding dan geen juist
beeld meer geeft van het bedrijf in de fabriek.
De heer Wilbrink vraagt waarom niet. In de boekhouding
wordt toch niet verdonkeremaand, dat die afschrijving heeft
plaats gehad; men weet de waarde toch die daar staat.
De heer Bosman ontkent dit. Men gaat de afschrijving
kleiner maken, terwijl er in de fabriek niets veranderd is.
De heer Wilbrink vraagt of het dan juist is, dat machines,
die men in een bedrijf niet meer gebruikt, afgeschreven
worden.
Als dat er niets mede te maken heeft, kan volgens den
heer Bosman, wanneer iemand zijn bedrijf geheel of ge
deeltelijk vernieuwt, maar oude onderdeelen heeft, die hij
niet meer gebruikt, het vernieuwde bedrijf voldoende op
brengen om over de oude onderdeelen te blijven betalen.
Dat is onjuist. Wat afgedaan heeft, wordt door spreker
afgeschreven en alleen met het gedeelte van het bedrijf,
dat in gebruik is en gebruikt kan worden, berekent hij
zijn winst.
Spreker komt thans tot de voorstellen van den heer van
Stralen tot verbetering van de steunregeling.
Bij de vorige behandeling van deze zaak heeft spreker
gezegd, dat hij er geen bezwaar tegen zou hebben, wanneer
de Wethouder zich met een desbetreffend verzoek tot den
Minister richtte. Bij de behandeling van de vorige begrooting
heeft spreker echter den Wethouder verzocht, zich in ver
binding te stellen met de Wethouders van andere gemeenten,
ten einde zich gezamenlijk tot den Minister te wenden. De
Wethouder heeft thans medegedeeld, dat hij in de Ver
eeniging van Nederlandsche Gemeenten over deze zaak heeft
gesproken en dat door de hoofden van de verschillende
diensten een commissie is gevormd, die een geregeld contact
over deze zaak met den Minister onderhoudt. Aangezien de
Raad zich duidelijk had uitgesproken en de Wethouder aan
het verzoek van den Raad heeft voldaan, is het te veel
gevergd, wanneer men thans den Wethouder verzoekt zich
persoonlijk tot den Minister te wenden om wijziging te
verkrijgen van de regeling, die thans voor de gemeente
Leiden is getroffen.
Spreker heeft het gehad over ministerieele neigingen van
den Wethouder en anderen hebben hem toegevoegd, dat hij
eigenlijk de boodschappenjongen was van een bepaalden
persoon, terwijl de Wethouder zelf meent, dat zijn weg
juist in het midden ligt. Spreker gevoelt geen behoefte den
Wethouder te maken tot boodschappenjongen van den Raad.
Wanneer de Wethouder heeft gehandeld naar den wensch
van den Raad, moet men daarmede tevreden zijn. Spreker
vertrouwt, dat de Wethouder in het vervolg rekening zal
houden met de wenschen van den Raad en kan na de op
merkingen en verklaringen van den Wethouder geen vrijheid
meer vinden, voor de desbetreffende voorstellen van den
heer van Stralen te stemmen.
Wat de verstrekking van brandstoffen betreft, wenscht
spreker het resultaat van de overwegingen van den Wet
houder af te wachten. De Wethouder zal zijn overwegingen
wel te zijner tijd aan den Raad kenbaar maken, waartoe
wel eenige gelegenheid geboden zal worden. Er is zeker geen
aanleiding voor dit winter.-eizoen nog verandering in de
brandstoffeuvoorziening te brengen.
Sprekers fractie kan zich niet vereenigen met het voorstel
van den heer van Eek tot het richten van een verzoek om
grenswijziging aan de Koningin, al wordt wellicht in sprekers
fractie over de noodzakelijkheid en de wenschelijkheid van
verlegging der gemeentegrenzen verschillend gedacht.
Wat betreft het voorstel van den heer van Eek tot in
voering van de medezeggenschap, vestigt spreker er de
aandacht op, dat men van den Wethouder een rapport
over de medezeggenschap wachtende is.
De heer van Eek heeft echter spreker nog niet de wensche
lijkheid en noodzakelijkheid van die medezeggenschap, die
ook in z.g. socialistische bedrijven nog niet al te veel te
Gemeentebegvooting Algemeene Beschouwingen.
(Wilbrink.)
beteekenen heeft, aangetoond; die bedrijven moesten echter
een wegwijzer naar dit goede doel zijn.
Wat betreft de voorstellen van de heeren van Eek en
Knuttel tot verlaging der meterhuren en der gas- en elec-
triciteitstarieven voor werkloozen, de Lichtfabrieken hebben
een commercieele taak, maar kunnen daarnaast niet ook
nog een opdracht krijgen om aan werkloozen zorg te doen.
Niet alleen zullen de moeilijkheden grooter worden, maar
er zijn ook zeer groote practische bezwaren tegen; immers,
als men daarmede zou beginnen, waar is dan het einde; er
zijn gezinnen, dien men een weldaad bewijst door den stroom
tegen lager tarief te leveren, maar men zou toch zeer
spoedig in grove onbillijkheden vervallen, omdat anderen,
met zeer lage inkomens, dien gratis of goedkoopen stroom
niet zouden krijgen, terwijl er ongetwijfeld werkloozen staan
ingeschreven, wier gezinsinkomsten zoodanig zijn, dat hun
levensstandaard nog wat beter is dan die van sommigen,
die door arbeid in hun onderhoud voorzien. Bovenal echter
heeft spreker er bezwaar tegen, dat de gemeentelijke bedrijven,
door deze taak van werkloozenzorg op zich te nemen, zoover
buiten hun eigenlijk arbeidsterrein gaan, dat de Raad zich
daartoe niet mag laten verleiden.
Zooals de Wethouder heeft medegedeeld, is tegemoetge
komen aan den wensch, uitgedrukt in het voorstel van de
heeren Schüller en Kuipers, dat de losse werklieden geen
lager loon zullen ontvangen dan het minimum vandeloon-
groep, waarin zij krachtens hun werkzaamheden geplaatst
dienen te worden, behoudens een enkele uitzondering, waartoe
gereede aanleiding is wegens de physieke kracht en de ge
schiktheid voor het werk van den betrokkene. Spreker
begrijpt, dat eene enkele uitzondering noodig is, om het
mogelijk te maken enkelen, die men kan gebruiken, maar
die niet voor 100% valide zijn, tegen eenigszins lager loon in
dienst van de gemeente te houden, al zal dit uitzoudering
moeten blijven.
Verder stelt de heer Schüller voor, het vervoer bij de
gemeente in eigen beheer te nemen. Volgens den heer Schüller
maakt de gemeente, als zij zelf een auto exploiteert, daarop
ƒ2 500.winst en is zij, als zij een auto met chauffeur en
alles van een particulier huurt, ƒ2524.duurder uit. De
heer Schüller heeft ook geschermd met een prijs van 1.75,
die aan dien particulieren aannemer zou worden betaald;
het vorige jaar was dit 1.40, maar voor dit jaar is inge
schreven voor 1.50. De heer Schüller ontkent nu, het
bedrag van 1.75 genoemd te hebben, maar hij heeft dat
genoemd toen hij besprak het eerste rapport van 1931. Als
de heer Schüller alles op schrift had staan, zooals hij nu
zegt, dan heeft hij zich versproken, maar spreker heeft het
opgeteekend.
Het doet er ook niet toe, want spreker is bij zijn be
rekening niet uitgegaan van de betaling van ƒ1.75, maar
van 1.50 per uur. De kosten per jaar bedragen, indien
48 uur per week gewerkt wordt, 52 X 48 X 1.50 d.i. 3744.
De gemeente zou er ƒ2544.aan verdienen en dus zou de
exploitatie van een gemeente-auto kosten 1220.in welk
bedrag begrepen is: afschrijving, verzekering, onderhoud,
garagekosten, loon van den chauffeur, wegenbelasting enz.
Men behoeft geen rekenmeester te zijn om te begrijpen,
dat de gemeente voor ƒ1220.geen auto kan exploiteeren.
In de exploitatierekening van de gemeente worden die
kosten dan ook op een veel hooger bedrag geraamd.
Wanneer de gemeente zelf alle materialen wil vervoeren,
zal zij zich zooveel auto's moeten aanschaffen, als zij op
de z.g. topdagen of in de z.g. topweken noodig heeft. Het
vorige jaar moest de aannemer van het vervoer soms 10 a 12
auto's per dag beschikbaar hebben, maar ook waren er
dagen, waarop er geen enkele noodig was.
Ook al zou de Raad er toe overgaan voor dit doel één
auto aan te schaffen, dan nog zouden er dagen zijn, waarop
deze niet gebruikt behoefde te worden. Men moet echter
ook een chauffeur aanstellen en het is moeilijk een werk
man, die voor bepaalde diensten is aangewezen, andere
opdrachten te laten uitvoeren.
Uit het een en ander blijkt dus zeer duidelijk, dat de ge
meente in haar voordeel handelt, wanneer zij geen vracht
auto's in exploitatie neemt.
Zou men zich al in betere tijden eenige weelde mogen
veroorloven, het is onverantwoordelijk het in dezen tijd
te doen.
Spreker vraagt zich bovendien af, wat er van een behoorlijke
exploitatie vau de gemeente-auto's zou terecht komen, in
dien er, zooals de heer Schüller zei, geen contróle was, geen
bons afgegeven behoefden te worden en ieder op eigen
houtje werkte. Spreker kent ook geen enkele gemeente, waar
die toestand bestaat. In administratie zal het dus zeker niet
zoo'n verschil geven.