MAANDAG 27 FEBRUARI 1933. 177 Gemccntebcgrooting Algcmeenc Beschouwingen. (Wilbrink e.a.) trachten, maar indien men de plaats had gekozen, die spreker heeft aangewezen, had men dat wel kunnen doen. Spreker gebruikte tegenover den heer Romijn de uitdruk king „ministerieele neigingen" in verband met de besprekin gen, die in de vorige raadsvergadering zijn gevoerd en omdat hij meende een waarschuwend woord te moeten laten hoo- ren, nu de heer Bosman blijk gaf van zijn meening, dat men eigenlijk nog wat meer in die richting moest sturen, het geen spreker in geen geval zou kunnen waardeeren. De argumenten daarvoor heeft spreker reeds in de vorige raads vergadering aangevoerd. Het antwoord van Wethouder Romijn was een knap stuk werk. Hij deed daarin uitkomen, dat hij een eigen visie op de zaak heeft, dat hij niet alleen sociaal inzicht, maar ook sociaal gevoel heeft en daarnaar wenscht te handelen. Al verschilde sprekers fractie met den Wethouder van meening over de handelingen, die hij verrichtte, toch wil spreker niet twijfelen aan de eerlijke woorden van den Wet houder en gaarne genoegen nemen met de toezeggingen, die deze thans heeft gedaan. Spreker komt nu tot het betoog van den heer Bosman, die zeer duidelijk heeft uitgesproken, dat de Commissarissen van de Lichtfabrieken op een buitengewoon lichtvaardige wijze zijn te werk gegaan bij het uitbrengen van hun ad vies aan Burgemeester en Wethouders, dat aan den Raad is medegedeeld. Spreker heeft, de eer lid te zijn van de Commissie voor de Lichtfabrieken en betreurt het, dat de heer Bosman op bijzonder laatdunkende wijze heeft gesproken over een in stelling en het beheer van die instelling, welke deze wijze van behandelen absoluut niet verdienen. Hij heeft eigenlijk niets minder gezegd dan: de admini stratie van de Lichtfabrieken is een knoeiboel. De heer Bosman: Neen, neen! De heer Wilbrink zegt, dat men volgens den heer Bosman aan het knoeien is geweest. De heer Bosman: Dat is wat anders! De heer Wilbrink gelooft, dat de administratie van de Lichtfabrieken even goed voor haar taak berekend is, als de heer Bosman voor de zijne. De heer Bosmau is van huis uit bedrijfsleider, maar geen administrateur en in de per sonen, die aan de Lichtfabrieken de administratie voeren, heeft men zeer bekwame menschen. Het betoog van den heer Bosman sneed absoluut geen hout. Bij de beoordeeling van het bedrijf der Lichtfabrieken ging de heer Bosman van het standpunt uit, dat het een gewoon industrieel bedrijf is. Dat was fout. Hij ging n.l. bij zijn berekening van den kostprijs uit van het product, zonder rekening te houden met het kapitaal, dat in het bedrijf gestoken is. In een gewoon bedrijf is het vanzelfsprekend, dat men bij de bepaling van den prijs eerst berekent de fabricagekosten, d. w. z. grondstoffen, bearbeiding daarvan, beweegkracht (stoom, electriciteit), arbeidsloon, machines; daaruit wordt de kostprijs van het product gecalculeerd; voor vaststelling van den verkoopsprijs berekent men echter ook de rente en afschrijving van het kapitaal en eventueele winst. Ook moet men bij die calculatie van den verkoops prijs in rekening brengen afschrijving op machines, maar die rekent de heer Bosman niet mee bij de calculatie van den kostprijs. Ook in het particulier bedrijf verwaarloost men bij de prijscalculatie voor berekening van den verkoops prijs niet het kapitaal, dat er in gestoken is; doet men dit niet dan werkt men op den duur met verlies. De gemeente echter moet wel terdege rekening houden met het in haar bedrijven, en speciaal in dit bedrijf, gestoken kapitaal, om dat dit een buitengewoon grooten invloed heeft op den kostprijs. Verder moet men in aanmerking nemen de grond stoffen, de kolen, die echter in andere bedrijven een minimaal- onderdeel van de kosten uitmaken; in andere bedrijven vormen de kolen een bijkomstig iets. Maar in een Electrische Centrale zijn kolen eigenlijk de grondstoffen, maar het kapi taal voor deze fabriek is zoo groot, dat dit ongeveer 50 van den werkelijken kostprijs gaat bedragen. Aan Commissarissen is een verwijt gemaakt, dat zij zelf de afschrijving practisch te laag achten, maar toch er toe overgaan afschrijving na te laten. Het een sluit het andere niet uit. Juist als tegenhanger van de eigenlijk te lage af schrijving deze bedraagt 6 bij andere fabrieken 8 is een vernieuwingsfonds gevormd, waarin gestort wordt 2 van het geïnvesteerde kapitaal, en dan spreekt het toch van zelf, dat die 2 gebruikt kunnen worden om het tekort aan afschrijving aan te vullen. Gemeentebegrooling Algcmeenc Beschouwingen. (Wrilbrink e.a.) Practisch is dat hier gebeurd. Men heeft gedurende eenige jaren afgeschreven, maar eenige machines, die buiten gebruik waren gesteld na de vervanging door nieuwe machines en alleen als reservemateriaal dienst doen, waren nog niet af geschreven. Wat is nu juister dan dat men die machines afschrijft en de afschrijving doet plaats hebben door af schrijving uit het vernieuwingsfonds Inderdaad sticht men eenige verwarring, wanneer men spreekt van vermindering van den kostprijs, want het is niet het doel van den Wethouder geweest, daartoe te geraken. Zijn doel was in de eerste plaats meer winst naar zich toe te halen en wel de winst, die overblijft nu niet meer af geschreven behoeft te worden op de objecten, die practisch buiten gebruik zijn gesteld. Als men jaarlijks, evenals in de andere bedrijven, 8 had afgeschreven,- in plaats van 6 af te schrijven en 2 te storten in het vernieuwingsfonds, zouden die machines thans afgeschreven zijn en was er op dit oogenblik geen afschrijving noodig geweest. Nu die machines practisch buiten gebruik zijn gesteld, is het, com mercieel gezien, absoluut geen doodzonde, deze objecten geheel af te schrijven en daardoor te komen tot vergrooting van de winstuitkeering van de Lichtfabrieken. Spreker meent althans, dat men ten volle verantwoord is met aldus te handelen, al wil hij aan de andere zijde toegeven, dat de door de fabrieken gevormde reserves eigenlijk niet in de eerste plaats bedoeld waren voor extra stijving van de ge meentekas. In zooverre heeft spreker ook wel bezwaar gehad om tot het nemen van dezen maatregel mede te werken, want z.i. moest het vernieuwingsfonds den fabrieken geheel ten goede komen en zou het gewenscht zijn, dat straks, wanneer het door de verlaging van het economische peil noodig was meer op de fabrieken af te schrijven, de reserves onaangetast gebleven waren, ten einde voor dat doel dienst te doen. De huishouding van de gemeente is evenwel wat eerder in gevaar gekomen dan de huishouding van de fabrieken. Aangezien er zeer ruime reserves aanwezig waren, althans in het vernieuwingsfonds, was het beter de objecten, die practisch buiten gebruik zijn gesteld, af te schrijven dan overeenkomstig het voorstel van den heer De Reede niet meer 2 te storten in het vernieuwingsfonds. Hetgeen nu door het College wordt gedaan met de medewerking van de directie en de commissarissen van de Lichtfabrieken, is een daad voor één keer, maar aan het niet storten in het vernieuwingsfonds wendt men zeer spoedig. Wanneer men het het eene jaar niet doet, is het zeer moeilijk het volgend jaar een bedrag daarvoor op de begrooting te plaatsen. Spreker wil niet ontkennen, dat zooals de heer de Reede zei het verkeerd is op deze wijze de sommen gelds af te schrijven, die in de fabrieken zijn gestoken en op die manier aan middelen te komen. De heer de Reede erkent ook, dat het principieel onjuist is om af te wijken van de storting in het vernieuwingsfonds, waar hij zelf voorstelt, het slechts voor één jaar achterwege te laten, dat ligt daarin opgesloten; anders zou hij hebben kunnen voorstellen, die storting in het vernieuwingsfonds geheel op zijde te zetten. Beide dingen zijn dus principieel onjuist en nu gaat het niet aan, dat de een, die een principieele fout maakt, een scherp verwijt richt tot den ander, die dat ook doet; in dat verband staan dan beide partijen gelijk. En dan acht spreker het veel zuiverder en juister om die onder deden van de fabriek, die practisch niet meer in gebruik zijn, en alleen nog als reserve dienst doen, af te schrijven dan om de storting in het vernieuwingsfonds stop te zetten. Hiermede meent spreker zijn houding als lid van de commissie voor de Lichtfabrieken te hebben gerechtvaardigd en ook te hebben aangetoond, dat niet zoo lichtvaardig is gehandeld als de heer Bosman hier beweerde. De heer Bosman zegt nu, dat spreker dit niet heeft aangetoond, maar anderzijds heeft de heer Bosman ook in geen enkel opzicht aangetoond, dat door te beschikken over een bedrag uit het vernieuwingsfonds de financieele toestand van de Lichtfabrieken ook maar eenigszins wordt geschokt. De heer Bosman heeft het daarover niet eens gehad. De heer Wilbrink zegt, dat dat toch de kern van het betoog van den heer Bosman had moeten zijn. De heer Bosman acht het een dwaasheid te meenen dat men door boekhoudkundig de afschrijving te verlagen den kostprijs kan verlagen. Het gaat er echter om: de gemeente heeft geld noodig; er zit geld in het vernieuwingsfonds. Spreker noemt dat toch een absurditeit, die zeker niet past in de lijn van iemand als den heer Bosman.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 25