MAANDAG 27 FEBRUABI 1933.
175
Gemeentebegrooting Algcmcenc Beschouwingen.
(Beckenkamp.)
mededeeling, dat ten aanzien van de afvloeiing van de
overcomplete ambtenaren bij dien dienst reeds was nagegaan,
of, en zoo ja, in hoeverre, met de door de organisatie
aangegeven volgorde van ontslag kan worden rekening
gehouden."
Hieruit blijkt dus zonneklaar, dat er wel degelijk ambte
naren ontslagen zijn en dat de organisaties zelfs een soort
leidraad hebben opgesteld, aan de hand waarvan zij wenschten,
dat het College van Amsterdam te werk zal gaan bij het
ontslag van overcomplete ambtenaren.
De heer Schüller zal dit niet kunnen ontkennen.
De ontslagen werklieden worden inderdaad ondergebracht
bij de Gemeentelijke Arbeids Reserve. Maar is dat zoo'n
ideale oplossing? Waarom wordt hier verheeld, dat het voor
die menschen beteekent een loonderving van 11. - a 12.
Waarom deelt de heer Schüller niet mede, dat de menschen
uit de hoogste loongroep van 38.op 22.dalen?
Een loonderving van 16.of 42 Momenteel zijn bij
de Gemeentelijke Arbeids Reserve daar 982 werklieden ge
plaatst en als straks de nieuwe tramplannen doorgaan, zal
dat aantal waarschijnlijk 1300 a 1400 worden. Natuurlijk
zijn enkelen uit de arbeidsreserve bij de bedrijven werkzaam,
maar het overgroote deel behoort bij de z.g. rustende
reserve; voor hen is de ellende, naar een vakbondsbestuurder
spreker mededeelde, zelfs zeer groot. Is het niet bitter
onrechtvaardig, onder den schijn van verzet tegen loons
verlaging, enkele groepen werklieden zoo diep te treffen in
hun bestaansmogelijkheid? Is het niet veel socialer gedacht,
allen gelijkelijk te laten deelen in de zorgen en de offers,
die de nood der gemeentefinanciën nu eenmaal vraagt?
Hetzelfde heeft men ook gehad met de werkvrouwen van
den schoonmaakdienst der gemeente, wien uren werden
afgenomen; geen loonsverlaging, maar toch wel langs een
achterdeurtje iets uitvoeren, wat voor de betrokkenen veel
erger is. Is dat kiezersbedrog of niet? Waarom heeft de
pers van den heer Schüller nog nooit de moeite genomen
om de artikelen, daarover in „Onze Banier" verschenen, te
weerleggen? Men acht het blijkbaar verstandiger de waarheid
ten deze niet aan het licht te brengen. De heer Schüller
had inlichtingen van zijn vakbondspreker heeft ook relaties
in Amsterdam, die hem schreven, dat het gegarandeerde
loon voor een reservist na aftrek van de pensioenpremie
bedraagt 23.59; indien zij wachtdiensten verrichten, krijgen
zij 0.02 per uur meer; dat de menschen zélf dikwijls
klagen, dat zij het als reservisten slechter hebben dan vele
gesteunden, die boven hun steun, zoo noodig, nog van alles
gratis krijgen, terwijl zij voor vol worden aangezien, omdat
zij een vaste gemeentebetrekking hebben. De S. D. A. P.
propageert: wij doen niet aan loonsverlaging; spreker zegt:
met een matige korting over de geheele linie is sociaal veel
meer de rechtvaardigheid betracht dan met wat thans in
Amsterdam gebeurt.
De loonen der reservisten waren gebaseerd op de 5 loon-
groepen; er zijn er, die aanvankelijk hadden 30.99, 33.82,
35.07 en 37.52.
Deze offers, door de menschen gebracht, zijn sociaal
onrechtvaardiger dan de maatregelen, die menige gemeente
toepast.
Voor de vrouwen van den schoonmaakdienst werd het
ergerlijk. Op dezen dienst moest 20% worden bezuinigd en
nu heeft men zonder eenige garantiebepaling voor deze
vrouwen het aantal werkuren verminderd. Het gevolg
hiervan is, dat een loonsverlaging hebben ondergaan van
ƒ1.tot f2.— per week: 90 vrouwen, van ƒ2.tot
3.per week: 230 vrouwen, van 3.— tot 4.per
week: 240 vrouwen en van f 5.tot 6.per week:
35 vrouwen.
Aangezien deze vrouwen geen volledig dienstverband
hebben, beteekent deze verlaging voor haar een vermindering
van 20 of meer procent.
Spreker kan nog ergerlijker staaltjes mededeelen van den
idealen toestand in Amsterdam, waarover de heer Schüller
in vuur geraakte.} In „Onze Banier" van 21 Januari 1933
leest men n.l. het volgende:
„De klap op den vuurpijl kwam bij denzelfden dienst.
Vorige week Vrijdagavond kwamen twee leden op het
spreekuur. Deze vrouwen staan in de eerste loongroep
werklieden als strijksters voor 34.20. Zij hadden een brief
ontvangen, waarin vermeld stond, dat ze voorgedragen
zouden worden voor ontslag en terugzending naar de G. A. R.
wegens ongeschiktheid voor het werk. Evenwel konden zij
bij den dienst blijven, als zij genoegen namen met het loon
van de schoonmaaksters, dat is ruim 23.per week, of
11.per week minder."
„De Standaard" heeft dan ook te recht geschreven, dat het
Weiteren van de S. D. A. P. waarlijk niet licht te dragen is.
Gemeentebegrooting Algcmeene Beschouwingen.
(Beek en kamp c.a.)
Spreker heeft het een en ander gememoreerd om aan te
toonen, dat er aan de voorlichting van den heer Schüller,
met al de officieele gegevens, waarover hij beschikt, nog
weieens iets hapert.
Op een hooger plan stond het debat, dat de heer van
Eek hedenmiddag met spreker gevoerd heeft en dat spreker
gaarne met hem wil voortzetten.
De heer van Eek heeft niet weerlegd sprekers bewering,
dat de S. D. A. P. zoo rijk is aan controversen, aan uitspraken
van vooraanstaande leden, die elkaar tegenspreken. Wie
dezer dagen de bladen nauwlettend volgt, kan niet ontkomen
aan den indruk, dat de S. D. A. P. allerlei slingerpaden moet
bewandelen en zich in velerlei bochten moet wringen om
haar houding goed te praten, gelijk ook de heer van Eek
deed in zijn betoog over de loonsverlaging bij de N. V. De
Arbeiderspers. De logica van dat betoog is spreker ontgaan.
Men is tegen loonsverlaging bij de rijks- en gemeentediensten,
maar niet bij het eigen bedrijf, wantde heer van Eek
kan niet beoordeelen, of het in het laatste geval financieel
noodig was. Voor den heer van Eek is dus het „al of niet
financieel noodig zijn" een criterium ter beoordeeling van
de vraag, of loonsverlaging toelaatbaar is. Als raadslid
behoorde hij toch te weten en te kunnen beoordeelen, of
het in deze gemeente noodig is of niet, daartoe over te gaan.
Meer licht over deze kwestie is gewenscht; meer licht
wenschte ook een inzender in het „Grafisch Weekblad"
(orgaan van den socialistischen Algemeenen Nederlandschen
Typografenbond), toen hij aan het piekeren raakte over de
loonsverlaging. De S. D. A. P. keurde de loonsverlaging van
de in haar dienst zijnde typografen goed. De logica daarvan
ontging hem. Wie verschaft hem licht? Te meer, daar ook
de voorzitter van zijn vakbond, zijn partijgenoot van der
Wal het niet wist, blijkens diens onderschrift ouder het
ingezonden stukje:
„Dat er vele inconsequenties worden begaan, is zeker.
Maar de S. D. A. P. is geen homogeen lichaam, wat uit al
deze dingen blijkt".
Ter verklaring van het een en ander wees de heer van
Eek er op, dat de N. V. De Arbeiderspers niet, maar de
gemeente wel bij het Rijk kan aankloppen. Indien spreker
het in den Raad in. Latijn mocht zeggen, zou hij opmerken:
quod est demonstrandum, bewijs het nu maar eens. De
heer van Eek vergist zich schromelijk, als hij meent, dat
de rijksmiddelen onuitputtelijk zijn en men daarop ad libitum
een beroep kan doen. Maar dit is een gevolg van de politieke
inzichten van den heer van Eek over de autonomie en van
zijn stelling, dat de gemeenten financieel onbestuurbaar
zijn wegens de politieke belemmeringen, tegenwoordig door
de regeering blijkbaar aangebracht. Dat zou de hervorming
in grooten stijl (door den heer van Eek niet nader aan
gegeven) die de socialisten voorstaan, tegenhouden.
Spreker heeft in eerste instantie betoogd, dat een
zekere contróle van Gedeputeerde Staten op de gemeente
financiën in de Gemeentewet is neergelegd; dat zijn dus
geen economische, zelfs geen politieke, maar staatsrechtelijke
belemmeringen, niet dateerende van vandaag of gisteren,
doch door niemand minder dan Thorbecke in de wet neer
gelegd. Nu doet de heer van Eek het voorkomen, alsof de
gemeenten daar dwars tegen in moeten gaan. In het huidig
staatsrechtelijk systeem kan dit niet en spreker kan zich
niet herinneren, dat de sociaal-democraten in de Tweede
Kamer bij de jongste herziening van de Gemeentewet er in
geslaagd zijn deze staatsrechtelijke belemmeringen, waardoor
de gemeente financieel niet bestuurbaar is, weg te nemen.
Spreker beroept zich daarbij op een deskundige op het
gebied van het gemeenterecht, mr. Bool, die ook in de
jongste uitgave van zijn boek van een poging van de
socialisten om den invloed en de controle van Gedepu
teerde Staten op de gemeentefinanciën weg te nemen,
niet rept.
De heer van Eek zegt, dat die wettelijke middelen als
politieke wapenen gebruikt worden door Gedeputeerde
Staten om de gemeenten in hun vrijheid van optreden te
belemmeren. Een socialistisch gemeentebestuur kan niet
optreden zooals het wenscht door de bestaande politieke maat
regelen. In oorsprong zijn het wel staatsrechtelijke belem
meringen, die echter worden gebruikt in den politieken
strijd.
De heer Beekenkamp geeft dit den heer van Eek tot op
zekere hoogte toe, maar wanneer de S.D.A.P. had kunnen
voorzien, dat de regeering dergelijke staatsrechtelijke be
lemmeringen zou hanteeren tot bereiking van haar politiek
en sociaal inzicht, dan had het toch op den weg van de
S.D.A.P. gelegen om Gedeputeerden Staten en der Regeering