174 MAANDAG 27 FEBRUARI 1933. Gemeentebea rooting Algemeene Beschouwingen. (Bosman e.a.) Op het oogenblik zijn de loonen in Engeland, in verband met de daling van den koers van het pond, lager dan in ons land. Dat vroeger in die landen de loonen hooger waren, doet dus niets af tot hetgeen spreker heeft betoogd, n.l. dat met het oog op de concurrentie van de ons omringende landen, waar de industrie in denzelfden toestand verkeert als bij ons, het loon een groote rol speelt. Het hoogere loon in ons land maakt de concurrentie niet meer mogelijk en veroorzaakt daardoor werkloosheid. De heer Knuttel heeft ook gesproken over de prohibitieve tarieven, waardoor de export niet grooter kon worden. De heer Bosman zegt, dat dat vanzelf spreekt, maar er blijven toch gewoonlijk nog gaatjes open, waardoor de Nederlandsche industrie soms nog een weg kan vinden. De Nederlandsche export gaat toch niet geheel en al ten gronde. De heer van Eek wees nog op de lage loonen in Indië, maar daar is natuurlijk de arbeidsprestatie weer zooveel lager. Spreker wijst nog op de textielindustrie in Twente, die juist verbazend te kampen heeft met de lage loonen in Japan. Lage loonen zijn volstrekt niet het ideaal, zooals de heer van Eek vroeg. In zekere mate kan het de industrie onver schillig zijn of de loonen hoog of laag zijn, mits ze maar niet hooger zijn dan in de andere landen. De koopkracht van den gulden zal zich in normale tijden toch moeten richten naar de hoogte van het loon en dan is het tenslotte ook voor de arbeiders van weinig belang of de loonen hoog of laag zijn, omdat de waarde van den gulden daarbij een even groote rol speelt; men is er toch niet mee gebaat, wanneer men veel guldens krijgt, indien de waarde van de gulden even veel daalt. Wanneer ons land wil concurreeren met het buitenland, is het noodzakelijk, dat de industrie hier niet wordt gehandicapt door te hooge loonen. Te hooge loonen veroorzaken werkloosheid. De heer van Eek kon niet begrijpen waarom spreker hem niet steunde in zake het subsidie voor den Leidschen Hout. Het voorstel maakte het spreker wel eens zeer moei lijk, want spreker voelt veel voor den Leidschen Hout, evenals de heer van Eek, maar spreker heeft toch niet voor diens voorstel willen stemmen, enkel omdat z.i. de gemeente op alle dingen moet trachten te bezuinigen en hij het daarom niet juist vond voor het subsidie van den Leidschen Hout een uitzondering te maken. Toen spreker niet aanwezig was, heeft de heer Schriller blijkbaar reden gevonden om op de liberalen te schelden. De gemeente had prijsopgave voor een leverantie van tegels gevraagd aan enkele industrieelen hier en elders; daarna had een fabrikant uit een Geldersch dorp een veel lager aanbieding gedaan. De heer Schriller gaat niet eerst na, of de loonen en andere onkosten hier niet veel hooger zijn, maar concludeert direct daaruit, dat degenen, wier aan biedingen zooveel hooger waren Deheer Schüller voegt spreker nu toe dat hij dit niet gezegd heeft. Spreker heeft die inlichtingen toch gekregen: hij, die den hoogsten prijs had gevraagd, zou dan een liberaal en hij, die voor zooveel lager had ingeschreven, zou dan wel geen liberaal zijn. De heer Schüller zegt, dat men den heer Bosman verkeerd ingelicht heeft. De Voorzitter zegt, dat de heer Boeman deze zaak ook kan laten zwemmen. De heer Bosman ziet er dan van af. De heer Beekenkamp heeft in eerste instantie betoogd, dat de S.D.A.P. allerminst het recht heeft om zich te be klagen over aantasting van de gemeentelijke autonomie. Van alle sprekers der socialistische raadsfractie hebben slechts 3 zich opgemaakt om die stelling aan te tasten; alleen de heer van Eek heeft sprekers betoog bestreden. De heeren Kuipers en Schüller hebben een insinuatie ge lanceerd om de politieke integriteit van spreker en van de anti-revolutionnaire partij in twijfel te trekken. In eerste instantie heeft spreker n.l. gezegd, dat de handelwijze van de S.D.A.P. als kiezersbedrog zou zijn te bestempelen. Over dat woord nu zijn de heeren Kuipers en Schüller gevallen. Dat moeten de heeren zelf weten. Spreker is niet van plan de uitdrukking terug te nemen. Spreker noemt het een misleiding van de kiezers en van de arbeidersklasse, wanneer de sociaal-democratische fractie elk jaar in den Raad opdraaft met een serie paradepaarden, waarmede men den indruk wekt, dat de belangen van het Gemeentcbegrooting Algemeene Beschouwingen. (Beekenkamp.) proletariaat behartigd worden, terwijl deze fractie heel goed weet, dat van al die voorstellen, waarmede tonnen gouds gemoeid zijn, betrekkelijk weinige zullen verwezenlijkt worden. De heer van Eek heeft trouwens dezen middag toegegeven, dat zijn fractie die voorstellen deed om propaganda te maken voor haar denkbeelden. Is dat het dienen van het gemeentebelang, als op kosten van de gemeenschap gedurende 12 uren door die fractie wordt gesproken? Het kostte aan de gemeente araison van 1.25 per minuut reeds 900. Wordt op deze wijze de begrooting op de juiste manier behandeld? Spreker betwijfelt het en zal den heer van Eek dan ook niet volgen bij diens poging om dat beleid te verdedigen. Spreker is den heer Goslinga erkentelijk voor hetgeen deze als raadslid en als voorzitter van de anti-revolutionnaire kiesvereeniging bij zijn beantwoording van het een ep ander over dat vermeende kiezersbedrog heeft gezegd. Hoewel de heer Schüller gaarne op interrupties ingaat, zweeg hij in alle talen, toen spreker hem interrumpeerde: „bewijs dat eens". Toch zou spreker gaarne willen vernemen, wat de heeren Kuipers en Schüller met hun opmerking, dat sprekers raadszetel aan kiezersbedrog te danken is, bedoelden. Het is spreker nog niet duidelijk en het zou hem aangenaam zijn, indien deze heeren hun insinueerende opmerking in trokken. Spreker zal dan ook met belangstelling de nadere verklaring van de bedoeling van de heeren Kuipers en Schüller afwachten. Er is hem nogal iets aan gelegen, dat zijn politieke integriteit ongerept blijft. Spreker is er zich niet alleen niet van bewust, maar ontkent zelfs ten stelligste, dat zijn zetel in den Raad aan kiezersbedrog zou te danken zijn. Het viel spreker tegen, dat dè heeren niets beters aan zijn adres hadden op te merkenhoewel het hem ook eigenlijk van den heer Kuipers niet verwondert. De heer Kuipers toch is een van de raadsleden, op wiens politiek paspoort achter de vraag, of hij bijzondere ken- teekenen heeft, stellig het woord „geene" prijkt. Bij den heer Schüller is dat anders. Hij is meer gerou tineerd en van hem had spreker een bestrijding van sprekers stelling verwacht. Het verbaast spreker niet, dat de heer Schüller in gebreke is gebleven, want de waarheid overwint en de waarheid werd door spreker naar zijn beste weten gediend. Spreker kan niet zeggen, of de heer Schüller dit ook van zich zelf kan getuigen, al hoopt spreker het voor hem en wil hij dat zelfs naar den aard der liefde veronder stellen. Kiettemin wenscht spreker de onjuistheden, die de heer Schüller, misschien te goeder trouw heeft gedebiteerd, te corrigeeren. Spreker doelt hierbij speciaal op hetgeen de heer Schüller heeft verteld over de G. A. R. te Amsterdam. De heer Schüller ontkende de juistheid van de driestar in „De Standaard" van 20 Januari j.l., waarin n.l. werd mede gedeeld, dat men in Amsterdam weigert aan de loonen te raken, maar aan ambtenaren en werklieden ontslag verleent, teneinde tot vermindering van personeelslasten te geraken, welke methode voor de betrokkenen uiteraard ontzettend pijnlijk is. Volgens den heer Schüller worden de menschen niet ontslagen, maar overgeplaatst naar de G. A. R. Deze voorstelling van zaken is misleidend. In de eerste plaats verzwijgt de heer Schüller, dat de ambtenaren niet naar de G. A. R. worden gestuurd: 53 ambtenaren van den dienst van Publieke Werken zijn ont slagen. De organisaties hebben zich hierbij neergelegd. Even als de heer Schüller beroept spreker zich gaarne op officieele stukken. Welnu, in het officieele persbericht van de ver gadering van de Centrale Commissie voor Georganiseerd Óverleg van 8 December 1932 staat: „Uitvoerig werd van gedachten gewisseld over een voorstel der organisaties tot vaststelling van regelen voor de af vloeiing van overcompleet geworden ambtenaren. De voor zitter deelde mede, dat burgemeester en wethouders zich met het vaststellen van een bindende regeling niet kunnen vereenigen. De vertegenwoordigers der organisaties deelden hierna mede, dat de bedoeling van hun voorstel feitelijk niet is het vaststellen van een bindende regeling, maar het vaststellen van een leidraad voor de volgorde van opwacht- geldstelling van overcomplete ambtenaren, welke leidraad echter alleen gevolgd zou worden, indien en voor zoover het gemeentebelang zich daartegen niet verzet. De voorzitter deelde hierna mede, dat hij aan Burge meester en Wethouders van de gehouden besprekingen verslag zou doen en de ingediende voorstellen in het licht van de gegeven toelichting, nader zullen worden overwogen. Een verzoek om het ontslag van een aantal overcomplete ambte naren bij den dienst der publieke werken voorloopig nog aan te houden, werd door den voorzitter afgewezen, onder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 22